Ik was in Den Haag en haalde mijn jongste kleinzoon van school. De school lag in de buurt van de Gerrit Kasteinstraat, ik kwam op de fiets vanuit Mariahoeve. Ik peddelde vrolijk over de fietspaden, stak de juiste kruispunten over en nam de goede afslagen. Tot ik ergens de verkeerde nam. De bocht naar links leidde stadswaards terwijl ik richting zee moest, de zee lag rechts. Tot zover mijn geografische inschattingen. Ik minderde vaart, reed een bruggetje over. Hoe lang moet je een eenmaal ingeslagen pad blijven volgen om te weten dat je fout zit? Bij een bord met Landgoed Clingendael stopte ik.
Het was een rustige weg. Ik was een enkele hardloper gepasseerd, een man met een fototoestel en zag nu een auto op me toe rijden, waarin een man en een vrouw. Zouden ze het aan me zien dat ik hier niet hoorde, de weg kwijt was? Mijn blik kruiste de blik van de vrouw die op de bijrijdersplaats zat. We hadden elkaar zeker toe geknikt (waarna de weg vrij was om mijn verdwaald zijn te bekennen) als ik mijn blik niet snel weer had afgewend. Ik moest een kind van school halen. Ik wist ook niet waarnaar te vragen: ‘Euh, ik ben verkeerd gereden… zoek een pad door de duinen… euh…, Duinzigt…? Ik fietste terug. Concentreer je, probeer te herinneren hoe je de vorige keer bent gereden. Van A naar B, hoe moeilijk kan dat zijn.
Misschien was me ooit een aanwijzing (dat huis met de drie voorportalen, daar linksaf) gegeven. Maar die had ik dan niet opgeslagen. Net als de vader in Waar gaat die vrolijke trein naar toe van Sandro Veronesi. Alleen om de titel al een aantrekkelijk boek. Vrolijk is het verhaal overigens alleen voor de lezer, die zich bij tijden handenwrijvend vermaakt over hoe de relatie tussen vader en zoon wordt uitgespeeld. De vader (een look-a-like van Robert Mitchum) is voor de zoveelste keer failliet en heeft zijn (brave) zoon nodig om vanuit Zwitserland een aanzienlijk bedrag dat buiten het faillissement viel, Italië binnen te smokkelen. Die vader, die zijn zaakjes altijd op orde heeft (ook zijn faillissementen), raakt verdwaald rond het flatgebouw van zijn zoon als hij een wandelingetje maakt.
‘Je had de gashouder kunnen noemen.’ zei de voorzichtige zoon tegen zijn vader. ‘Welke gashouder?”, riposteert de vader. ‘Daar heb ik over geschreven in mijn brief, je zei dat je hem gelezen had. Vanuit mijn huis zie je de gashouder.’ reageert de zoon nu licht verontwaardigd. ‘Ja, natuurlijk.’ veinst de vader verstrooidheid.
Maar, voegt hij eraan toe: ‘Ik was niet echt verdwaald, ik dacht alleen maar dat ik verdwaald was. Als ik door was gelopen zonder na te denken zou ik linea recta bij je huis zijn uitgekomen.’
Dus overtuigde ik mezelf dat ik niet verdwaald was, ik moest gewoon de weg richting zee volgen dan zou ik er vanzelf wel komen. Want je bent pas verdwaald als je denkt dat je verdwaald bent.
Inge Meijer (een pseudoniem) schrijft over boeken als steunpilaren in haar dagelijkse bestaan en over ontdekkingen die zij doet in de marges van de literatuur.