Ik weet niet wat ik zie. Het lijkt een boomgroep met wat huizen eromheen die in de verte als een schip voor anker is gegaan. En links daarvan een oude treinrails op een dam vol kweldergras die ergens oplost in de zee. Achter mij gaat die roestige rails de dijk op om op het vaste land (Festland, noemen ze dat hier) zijn begin- of eindpunt te vinden, afhankelijk van of je vertrekt of aankomt.
De boomgroep in de verte is een Hallig, lees ik later. De Halligen is een groep eilanden die geen natuurlijke bescherming hebben. Geen breed strand, geen duinen of een rotskust die het water keert. Het huis, de kerk, de boerderij is op een terp gebouwd en bij hoogwater loopt de omgeving onder. Landunter, heet dan het land.
Als je op de Hallig Oland woonde kreeg je de beschikking over een lorrie (een hoge kist op wielen met twee bankjes) en met een zwengel kon je die kist via de dam op de rails naar Dagebüll rijden, achter de dijk waar ik nu zit. Zo was het. Dacht ik.
Hoe bepaal je op zo’n enorme vlakte of er iets beweegt? Ik vergelijk twee punten met elkaar. Een witte paal op de kwelderdam, vanaf hier gezien de grootte van een lucifer en daarnaast een minuscuul zwart blokje.
Gezichtsbedrog? Nee, verdomd. Zie ik het goed. Op de vlakte wordt de afstand tussen paal en blokje groter. Er beweegt iets. Een lorriewagen op de rails? Misschien komt de tijd van toen naar mij toe.
De kist wordt groter, ik hoor de wielen bonken op de rails. Het wagentje heeft zelfs een dak, ik zie vier hoofden. Iemand zwaait naar me, steeds sneller komen ze mijn kant uit. Ik zwaai terug. De lorrie klimt de dijk op. Ik ren langs de rails, de kist passeert me.
In een rommelige ruimte vind ik het eindpunt, er staan nog meer lorries. De mannen stappen uit en tillen zware tassen. Ik besluit dat ik alleen van deze plek vertrek als ik in die lorrie mee naar Oland kan.
Een man – kalend, brilmontuur met gouden randen, een gepensioneerde internist, zoiets – maakt aanstalten om met de lorrie terug te keren. Ik begin een praatje. Hij heeft op Oland een huis gekocht en opgeknapt. Het is bijna klaar en hij heeft de werkers naar het Festland gebracht. Of ik met hem mee terug mag, vraag ik, even maar. Hij knikt vriendelijk maar weigert. ‘We willen sinds jaren geen bezoekers meer.’ Hij benadrukt het woordje ‘we’. Hij woont er nog maar net maar spreekt namens de anderen alsof het zijn beste vrienden zijn. Ik herhaal mijn verzoek niet, probeer hem af te leiden. Hij vertelt over de geschiedenis van de Halligen. ‘Ons erfgoed,’ zegt hij. ‘Als Halligers strijden we (toe maar) bij het Bundesland voor geld voor onderhoud. Het is immers een verdedigingslinie voor het vaste land vooral nu het klimaat verandert. In feite een wereldwonder…’
Ik vertel hem dat ik publiceer over de wadden en dat ik graag zijn Hallig zou bezoeken. Hij kijkt omhoog, lijkt voors en tegens af te wegen. ‘Er komt een fotografe mee,’ zeg ik. Hij ziet zich staan voor zijn huis, een mooie foto van onderaf genomen. Afgedrukt in een glossy tijdschrift, dat achteloos op zijn salontafel ligt. Kan hij dat maken naar de andere bewoners die er al generaties wonen?
‘Nee,’ zegt hij te resoluut, ‘dat doen we niet.
‘Vanaf Schlüttsiel gaat er één keer per dag een veerboot naar de Halligen Hooge en Langeneβ. Als u langs de dijk fietst ziet u vanzelf de haven.’
Met een flinke tegenwind ben ik na drie kwartier in Schlüttsiel. Een haventje, een restaurant, een openbaar toilet en dicht bij het water een wit hokje. ‘Tickets WDR’ staat erop een bord. Het is hier doodstil.
Ik kan een kaartje kopen voor morgenochtend, de enige afvaart. Maar de dame achter het loket raadt het me af. Wellicht is er een plotselinge getijdeverandering of onverwachte storm, dan varen we niet uit, zoiets zegt ze, maar dan heeft u wel betaald. Ik weet niet of ik haar goed begrijp en krijg ineens ontzettende trek in een koud glas bier. Nee, ik koop nú een kaartje. Ze trekt haar schouders op.
Bij het restaurant lees ik op de deur: ‘We zijn geopend van 11.30 tot 21.00 uur’. Op de deurpost een sticker: ‘Diesen Unternehmen sichert Qualität durch Ausbildung.’ Dat belooft wat, ik zie de tweede pils al voor me.
Het is 17.30 uur. De deur is op slot.
wordt vervolgd
Hans Muiderman bezoekt eilanden en kustgebieden tot waar de zeeklei ophoudt en het hogere land begint. Hij reist van de Kop van Noord-Holland tot het midden van Jutland in Denemarken. Niet per se in die volgorde maar heen en weer springend.