Essay door: Koen Schouwenburg
Plezier, daar gaat het om. Zonder plezier geen enthousiasme, en daarom zou eigenlijk elk boek met dit woord moeten beginnen, vindt Charlotte Mutsaers. Plezier, (com-)passie en enthousiasme. Als iemand me zou vragen de literatuur van Mutsaers samen te vatten in drie woorden, het moet snel want de wereld draait door en de camera wordt op me gericht als een pistool, dan met deze woorden.
Zeventig is Mutsaers geworden, maar leeftijd vormt voor haar geen onderwerp, zegt ze tegen Blanche de Craeyencour. En waarom zou het ook een onderwerp zijn? Leeftijd is iets wat in je paspoort staat, of op Wikipedia staat als je een bekende schrijfster bent. In de week dat Mutsaers zeventig werd, verscheen haar dichtbundel Dooier op drift, een bundel die afsluit met het gedicht ‘Zeventig’. En, toch, leeftijd is geen onderwerp, het is wel vreemd.
‘Zo sliep ik in
mijn bed op open zee
alles normaal alleen
mijn leeftijd vreemd’
Ik ken de literatuur van Mutsaers pas enkele maanden, maar kort of lang, goed of redelijk: enthousiasme moet je met enthousiasme terug betalen. Vandaar deze lofrede. Niet omdat ze jarig is geweest, dan zou het een verjaardagscadeau zijn en ik doe niet aan verjaardagen. Nee, haar verjaardag is een mooi excuus om te zeggen wat ik moet zeggen. Moeten, omdat enthousiasme dwangmatig is, het moet naar buiten zoals drugs naar binnen moeten.
Nederlandse recensenten en essayisten zijn altijd wat gereserveerd, kritiek is tegenwoordig het equivalent van kennis en intelligentie. Worden er superlatieven gebezigd, verderop volgt altijd een maar, een mits, een kanttekening. Niets wordt beschreven als schitterend. Mutsaers doet dat wel, gelukkig. Daarom las ik haar essaybundel Paardejam zo graag. De literatuur van Francis Ponge is schitterend, en Mutsaers is fan. Een uitleg volgt. Immer bevlogen, nooit gemaar.
De essay’s van Mutsaers zijn eigenlijk geen essay’s, maar iets waarvoor nog een genre-aanduiding gevonden moet worden. Een essay van haar is vaak tegelijk poëtisch, verhalend, beschrijvend, beschouwend en betogend. Het is nooit hetzelfde. ‘Fik & Snik’ is het eerste essay van Paardejam, over kunst en ontroering. Snikken is een zwaktebod voor de kunstbeschouwer. ‘En wat is er zo zwak aan een zwaktebod?’ Ja, wat eigenlijk? ‘Types die nooit huilen, daaraan zijn kunst en liefde niet welbesteed. Maar dat terzijde.’ Het is slechts een terzijde, maar wel een belangrijke. Aangrijpend is vandaag een holle term, op sentiment rust een verbod, en wie huilt om een boek krijgt een tik met de kritische boekenbijlage van het NRC.
Ze is maar een alter ego, toch heeft Blanche de Craeyencour Mutsaers een paar keer geïnterviewd, onder andere in Pendante pendules en andere wekkers en in Zeepijn. Blanche vraagt in Zeepijn naar het doel van haar boek. ‘Hetzelfde als altijd: wie ben ik. Achterhalen waarom ik bepaalde verbindingen leg. (…) Met uiteraard de hoop dat het de lezer raken zal zodat hij misschien ook iets over zichzelf ontdekt.’ Haar doel als schrijver is mijn doel als lezer.
In haar schrijversschap gaat het om het hoe dan ook-principe. In het hoofdstuk ‘Hoe dan ook’ uit haar debuutroman De markiezin maakt het ik een tekening op het raam ‘dichtgegroeid met beslag van de ijzeligheid buiten’. Haar vader vindt het een mooie tekening, maar vindt ze het niet zonde als het straks weg is? Nee, hoor dan maakt ze gewoon een nieuwe tekening. ‘Dat is nu wat ik je laatst heb proberen uit te leggen over Kunst om de Kunst’, zegt haar vader, ‘je doet het hoe dan ook, omdat je er plezier in hebt.’ Het hoe dan ook is noodzaak, want schrijven is de ‘verbeelding als noodzaak’.
Postmoderne metafictie, het wordt in ons land niet altijd even gewaardeerd. Die rare fratsen. Het past niet bij ons nationale motto: doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg. (Even een terzijde: metafictie is grofgezegd de reflectie op de fictionaliteit van het eigen verhaal, d.w.z., het blootleggen van fictie als een constructie.) Een bekende literatuurwetenschapper schreef eens dat als sommige critici hun zin kregen, postmoderne romans werden voorzien van een waarschuwende sticker: pas op, dit is een postmoderne roman! Maar deze sticker hoeft niet op Rachels Rokje. Zelfs de grootste postmodernisme haters hebben een knieval gemaakt voor Rachel en haar rokje. Terecht, want postmoderne metafictie is wél leuk. Al moet de auteur wel een taalvirtuoos zijn, zoals John Barth, of Gilbert Sorrentino of Charlotte Mutsaers.
Rachels Rokje is net zo veel vorm als vent. De vorm is de inhoud en de inhoud is de vorm. Het is geen ‘recht-op-en-neer-roman’. Het is romaneske poëzie of een poëtische roman, wat u wilt. Een roman zonder literaire beschrijvingen, want ‘een literaire beschrijving, wat moet men zich daarbij voorstellen?’
‘Het beschrevene losmaken van het geschrevene, is dat niet even bizar als het onderscheid tussen kunst en kunde, kind en badwater, tekst en context, teen en voet? Kun je niet evengoed aan een spin vragen: weef eens een weeffout zonder web?
Nee, beschrijven dat doe je bij de politie (de boef), op een reisbureau (de zon in diverse prijsklassen), op de schrijversvakschool (je gevoel), op de ijsbaan (een acht), om de aarde (een baan), maar niet in een boek. Zoals je beschilderen doet op handenarbeid (een eierdop), in de schoonheidssalon (nagels, wenkbrauwen, oogharen, lippen), in de wieg (je luier), en niet op het doek.
Daarom rijmen doek en boek ook op elkaar, als dragers van betekenis.’
Mutsaers houdt van Vladimir Nabokov, Julio Cortázar, Robert Walser, maar het meeste van Francis Ponge. Ponge is God voor Mutsaers. Naast alle loftuitingen over deze Franse dingendichter in haar essay’s, is de invloed van Ponge gemakkelijk op te sporen in haar romans. (Ik ben haar naam nergens tegengekomen, maar ik vraag me hardnekkig af of ze ook van Getrude Stein houdt en haar portret van objecten, Tender Buttons.) Het is geen watervaste conclusie, want ik kende Ponge niet voordat ik de lofredes van Mutsaers las. De gevolgtrekking is gebaseerd op de paar vertaalde gedichten die ik las in de anthologie De moderne Franse poëzie. Ponge dicht over dingen, het is lyriek over een oester, een deur, of een boomstam. Ik denk dat dit de verwantschap is tussen Mutsaers en Ponge: ‘We ervaren het grote het snelst via het kleine. Geen bonzend hart maar een klokje dat tikt naast je bed. De pendante pendule. Het gillende wekkertje.’ Via de lyriek over een boomstam naar de vergangelijkheid, de verandering, die je op de golf van de tijd meevoert naar de dood.
‘Zo forceert zich een boom om nog onder de schors
De tronk levend te tonen die de dood zal voltooien.’
De mensheid is niet alles. Maurice Maillot keert zich af van de mensen. Terecht. Hij kan niet meer schrijven vanwege het overlijden van zijn geliefde kat Grappa. En de mensen vinden het maar overdreven. Zo van slag door de dood van een kat? Hij is niet goed wijs. Maillot is klaar met mensen, altijd maar die oordelen. Die andere schrijver, een dagboekschrijver wel te verstaan, werd er eveneens gek van al die oordelen. Op 12 augustus schrijft Werther:
‘Dat jullie zodra je ergens over praat, riep ik, meteen moeten zeggen: het is gek, het is verstandig, het is goed, het is verkeerd! Wat betekent dat eigenlijk? Heb je daarmee de ware toedracht doorgrond? Weten jullie met zekerheid om welke reden iets gebeurt, om welke reden het moest gebeuren? Als jullie dat wisten zou je niet zo gauw klaarstaan met je oordeel.’
Maurice krijgt een relatie met een telefoon die hij vindt, een Nokia. Het is de veiligheid van een object. (Zie de verhalenbundel van A. M. Homes The Safety of Objects en met name het laatste verhaal ‘A Real Doll’ waarin de ik-verteller een relatie heeft met een barbie.)
En Koetsier Herfst is geëngageerd, maar het is niet een pamflet. De roman is esthetisch alswel geëngageerd. Dat kan bij Mutsaers, want beiden vallen samen met het hoe dan ook-principe. Het is de samenvoeging van het plezier, het enthousiasme en de drive, de persoonlijke betrokkenheid. Alles komt voort uit die drive: ‘je filosofie, je verbeelding, je overtuigingskracht. De hele bliksemse boel berust op die drive en op niets anders.’ En de drive is hetzelfde als het hoe dan ook-principe, daar zit alles in: plezier, enthousiasme, persoonlijke betrokkenheid, en natuurlijk de verbeelding als noodzaak.
Het gaat in Koetsier Herfst over de kreeften. Dat is de persoonlijke betrokkenheid: consider the lobster. De vertelling is speels, geen spel! Want het spel kent geen ernst, en Koetsier Herfst is wel degelijk ernstig. Het ernstige is de deridiaanse deconstructie, want Mutsaers onttroont de mens als koning van de schepping. In de hiërachische oppositie mens-dier is de mens de kern, de belangrijkste drager van betekenis. Het dier is slechts het supplement, een aanvulling op de kern – de mens. Mutsaers maakt deze oppositie onbeslisbaar. Elk leven is evenveel waard, dat van de mens net zo veel als van de kreeft en dat van de kreeft net zo veel als van een paard en van een hond. En, opdat we het niet vergeten, het leven van een hond is evenveel waard als van een insect.
Het gaat om de dieren. Paarden en honden in haar essay’s, paarden in Rachels rokje, de kat Grappa, de hond Slava en de kreeften in Koetsier Herfst.
‘En de
dieren dan’
Een strofe als wanhopige vraag. De strofe komt uit een gedicht uit de bundel Dooier op drift. Eigenlijk gaf ze mij, en natuurlijk de andere fans, een verjaardagscadeau met deze bundel. Sentimenteel? Suck it up, bewondering is ernstig sentimenteel.
Gebruikte literatuur van Charlotte Mutsaers:
- Dooier op drift. Amsterdam: De Bezige Bij, 2012.
- Pendante pendules en andere wekkers. Amsterdam: De Bezige Bij, 2010.
- Koetsier Herfst. Amsterdam: De Bezige Bij, 2008.
- Zeepijn. 2e dr. Amsterdam: J.M. Meulenhoff, 2000.
- Paardejam. 8e dr. Amsterdam: De Bezige Bij, 2010.
- Rachels rokje. 11e dr. Amsterdam: De Bezige Bij, 2006.
- De Markiezin. 9e dr. deVolkskrant, 2011.