Philip Snijder kan schrijven. Dat is geen nieuws, dat wisten we sinds zijn debuut Zondagsgeld uit 2007. In dat sympathieke debuut schotelt de schrijver in een tiental verhalen de lezer de wereld voor van de Westelijke Eilanden in Amsterdam toen deze nog echt volks waren, jongens ‘pik’ werden genoemd en de vrouwen citroenbrandewijn dronken. Het meesterlijke aan deze verhalen was de combinatie van een bijna volmaakte stijl, een vergevend soort humor, en het achterbuurtkarakter van de personages.
De hoofdpersoon van Zondagsgeld zou heel goed de centrale figuur van Snijders derde boek Het geschenk kunnen zijn: de aan zijn milieu ontgroeide 22-jarige, die met een vriendin in een krotwoning op deze zelfde eilanden woont en in een lang weekend zich tracht te verhouden tot zijn vaders naderende dood.
De zoon belooft in het weekend zijn opa op te zoeken. Het contact tussen de opa en de vader is decennialang verbroken geweest. Nu de vader aan zijn laatste heldere moment toe is – de laatste succesvolle drainage van zijn door een tumor gekwelde schedel is aanstaande – moet de zoon aan het eind van dat weekend vertellen hoe dit bezoek uitgepakt heeft. Dat is ‘het geschenk’ dat de zoon voor zijn vader in gedachten heeft.
Maar de zoon komt er niet toe. In het bejaardenhuis ziet hij te zeer op tegen het contact met de oude man om hem aan te spreken. De dag erna wil hij dat compenseren door af te reizen naar het Groningse kanaaldorp waarvan zijn opa en vader geboortig zijn.
Daar vergrijpt hij zich slechts aan een plaatselijke schone. De zoon is een lapzwans.
Maar, zo wil de schrijver ons laten geloven: een lapzwans met een talent.
Een groot deel van het boek is gevuld met een verhaallijn die de jongen bij gebrek aan echte geschiedenissen van de opa zelf maar verzint: een episode in Groningen, met grootvader als hoofdfiguur in de rol van verzetsheld.
De zoon verschaft zichzelf adelsbrieven met een grootvader in het verzet en de schrijver compenseert de halfhartigheid van de zoon met het talent van de jongen: het werkelijke geschenk van de zoon aan zijn vader. Een vader die altijd al, zo lezen we ook in Zondagsgeld, aan het domme volk ontstegen was, maar toch ook niet tot echte intellectuele wasdom was gekomen.
Dit is een ingenieuze constructie, maar de gehele Groningse episode is stilistisch veel minder interessant, en daarbij het zoveelste verzetsverhaal, waarbij de lezer toch immer de bittere smaak in de mond krijgt dat iedereen altijd maar in het verzet gezeten heeft.
Sterk van Snijder is dat hij de hoofdpersoon genadeloos in al zijn halfhartigheid neerzet. Hij heeft een vriendin, maar rommelt wat aan, hij bezoekt films in de lokale pornobioscoop, maar is maagdelijk beschroomd daar een vrouw aan te treffen. Hij belooft zijn moeder aan zijn vaders verzoeken te voldoen, maar slechts de uiterlijkheden ervan volbrengt hij. Misschien is het wederom genadeloos dat hij de jongen zich een heldhaftig voorgeslacht laat dromen. Maar op dat moment laat de schrijver de lezer in de steek, want de lange episode is gespeend van de humor die Snijders boeken zo aantrekkelijk maakt, en ook van de relativering die in de andere boeken van Snijder zo verfrissend binnen sijpelt.
Of de relativering moet zijn: kijk die arme jongen zich eens met een dapper voorgeslacht optooien terwijl het zielige zooitje al decennialang in de modder van de Grote Bickersstraat rond baggert.
Daarmee is Snijder onaardiger voor de volkse personages en minder ironisch-medelevend in Het geschenk dan in de vorige twee romans.
Philip Snijders is sinds 2007 een absolute aanwinst voor de Nederlandse literatuur, zijn vermogen heel normale mensen op een heel bijzondere manier te beschrijven met slechts zijn goede pen en meeslepende ironie is ongeëvenaard. In Het geschenk vergaloppeert hij zich door een literairderige tweede verhaallijn, (en wat literaire verwijzingen over de hoofden van zijn personages heen) maar misschien vooral door een te grote afstand van de mensen waarover Snijder het best schrijft: de vrouwen van de citroenbrandewijn en de mannen met hun eeuwige shag.