‘Ik ga een boek schrijven over Nijmegen en Arnhem’, schrijft Thomas Verbogt (1952) op de eerste pagina van Herfst in het Oosten. En dat is inderdaad precies wat hij heeft gedaan: hij heeft een boek geschreven. Dus geen meeslepende roman, realistische novelle of interessant naslagwerk; ook geen smeuïge autobiografie, filosofisch relaas of geëngageerde kritiek. Herfst in het Oosten is een combinatie van dit alles, en het lijkt op niets wat al eerder is verschenen. Ook de schrijver van dit boek is geen mysterieuze ik-persoon of verstopte alwetendheid: de schrijver is onmiskenbaar Verbogt zelf. Hij haalt immers vele malen zijn eerder verschenen werken aan, zoals De verdwijning (1999), Eindelijk de zee (2007) en Verdwenen tijd (2009), en hij betrekt de lezer graag bij de wereld van de auteur: ‘Ik zal proberen te omschrijven wat het was wat we toen deden.’.
In Herfst in het Oosten doet Verbogt verslag van zijn ervaringen in en herinneringen aan Nijmegen en Arnhem, de steden waarin hij is opgegroeid. In oktober en november van 2010 verbleef Verbogt als Writer in Residence in Nijmegen. Deze periode heeft hij gebruikt om terug te gaan naar de plaatsen van zijn jeugd, en om daar na te denken over diepgaande kwesties als: ‘wie ben ik?’, ‘wat is thuis?’ en ‘wat is thuiskomen?’. Deze ideeën heeft hij in korte hoofdstukken opgeschreven en ze zijn uiteindelijk in dit boek samengebracht. In de hoofdstukken vertelt Verbogt naar welke plaatsen hij is teruggegaan en wat zijn herinneringen zijn aan die plaatsen. De rode draad in het boek is Verbogts zoektocht naar zijn identiteit, wat waarschijnlijk ook de aanleiding van zijn rustperiode in Nijmegen was.
Sommige hoofdstukken zijn heel interessant en meeslepend, zoals bijvoorbeeld ‘Onder de dekens’ en – het sterkste hoofdstuk – ‘Always on my mind’. In deze twee hoofdstukken vertelt Verbogt over zijn belevenissen in de stad, en begint Herfst in het Oosten zowaar op een (amusante) roman te lijken. Er zijn daarentegen ook (te) veel hoofdstukken die bestaan uit citaten uit eerdere werken; uit vage gedachtespinsels; uit persoonlijke feiten –Verbogt: ‘Feiten zijn op te zoeken, feiten zijn meestal saai’; en voor de lezer niet interessante details, want, zoals Verbogt ook zelf schrijft: ‘het geheugen zit vol nutteloze details’.
Verbogt hanteert over het algemeen een prettig, interessant taalgebruik. Er passeren ook een aantal vreemde uitspraken als: ‘[…] het begin van de jaren zestig toen […] de zon nog een lekker zonnetje werd genoemd’, maar met name in de wat meer filosofische hoofdstukken, formuleert Verbogt prachtige zinnen:
‘Volgens mij gaat het niet om de waarheid, maar om hoe de waarheid zich kan gedragen’; en:
‘Opnieuw thuiskomen bestaat misschien niet. Opnieuw thuiskomen is weer weten hoe het was om thuis te zijn. Wás. Niet: is. Je zoekt naar wat het hart van toen is. Dat is verbonden met plekken, maar het zit vooral in je hoofd’.
Het boek bevat absoluut zinnen die geschikt zouden zijn als oneliner, zinnen waaruit blijkt dat Verbogt wel degelijk een begenadigd schrijver is maar wat in dit boek niet helemaal uit de verf komt, maar ook zinnen die zeer aandachtig lezen vereisen. En als je dit lezen dan zeer aandachtig doet, is dit boek toch geregeld teleurstellend. Hij uit interessante filosofieën, maar het blijft bij een paar losse opmerkingen; er zijn boeiende, verhalende hoofdstukken, maar het merendeel is een verslag van een persoonlijke herinnering die hij niet verder uitwerkt; hij heeft geprobeerd een rode draad aan te brengen, maar wijkt hier vaak vanaf. Niet voor niets schrijft Verbogt in het begin van zijn boek: ‘Wanneer je begint met schrijven ga je op avontuur en dat avontuur kan je naar een andere bestemming voeren dan je oorspronkelijk voor ogen stond.’ Dat is hier gebeurd, Verbogt is op (persoonlijk) avontuur gegaan, maar had geen duidelijk doel voor ogen, waardoor de verhaallijnen – voor zover aanwezig – niet afgemaakt zijn en het boek een wat rommelig geheel is geworden.
Het blijft ook lastig om het door Verbogt beoogde publiek vast te stellen. Verbogt lijkt voornamelijk voor zichzelf te schrijven: hij maakt immers een tocht langs de plekken in Nijmegen en Arnhem waaraan hij persoonlijk herinneringen heeft. Voor iemand die deze steden totaal niet kent, is het boek geen aanrader – zij zullen de plaatsen die Verbogt beschrijft niet herkennen en de sfeer niet begrijpen. Voor de inwoners van deze steden is dit boek ook allerminst geschikt: Verbogt schetst immers een stereotiep en kwetsend beeld van met name de Nijmegenaren, wat onder andere blijkt uit: ‘In Nijmegen wonen nog steeds veel zeikerdjes. Ze hebben posities, ze hebben iets voor het zeggen, maar wel binnen de werktijden, want dan verdwijnen ze weer in getut’. Ondanks dat Verbogt de grote invloed van Nijmegen dus benadrukt, schildert hij de (andere) Nijmegenaren toch negatief af, een beetje vreemd.
Al met al lijkt het hele boek een grote therapeutische oefening voor Verbogt: heerlijk om te schrijven, maar niet boeiend voor lezer. Is het lezen van dit boek dan een vreselijke tijdverspilling? Nee, dat ook niet. Hoewel het lang niet altijd interessant is en Verbogt nauwelijks boven zijn individuele wereld uit kan stijgen, zet het werk je wel aan het denken. En tsja, deze hele nieuwe boekvorm is toch ook een pluspunt.