Nop Maas, de biograaf van Gerard Reve, verzorgde de uitgave van de oorlogsdagboeken van Hanny Michaelis (1922-2007). Deze dagboeken hield Hanny bij tussen haar zeventiende en haar tweeëntwintigste. Als joods meisje in Amsterdam beschrijft ze haar ervaringen in de oorlogsjaren. Vorig jaar verscheen het eerste deel Lenteloos voorjaar, oorlogsdagboek 1940-1942. Dit deel ging vooral over haar gymnasiumtijd, haar verliefdheden en wat meer op de achtergrond de eerste jaren van de oorlog.
Dit jaar verscheen deel 2: De wereld waar ik buiten sta. Dit deel van het dagboek begint op 1 januari 1942. Hanny komt als dienstmeisje bij de familie Van Schaik op de Leidsekade in huis. Ze noteert op 18 januari: ‘Toen het neefje en het nichtje aan het ontbijt verschenen, stelde mevrouw me voor als: ‘Hanny Michaelis, die doet hier de huishouding’. Als er bezoek komt mag zij daar niet bij zijn. Op de maandelijkse ‘litteraire avonden’ schenkt zij thee. Zo ontmoette ze de schrijvers en kunstenaars van die tijd, zoals Martinus Nijhoff (‘Pom’), Adriaan Roland Holst (‘Jany’), Victor van Vriesland en Carel Willink.
Hanny beschrijft haar dagelijkse werkzaamheden, haar verliefdheden, de gesprekken tijdens de afwas en het dagelijks nieuws over de oorlog. Telkens komen er nieuwe ‘Joden-bepalingen’. De angst voor deportatie is al aan het begin van de oorlog groot. Notitie van 29 april 1942: ‘Vanavond stond er in de krant, dat Joden voortaan met een gele zwartgerande Davidsster moeten lopen (…). De enige waardige reactie hierop zou zijn, dat alle niet-Joden ook met zo’n teken gingen lopen.’ Notitie 29 juni 1942: ‘Vanavond zijn pappie en mammie thuisgekomen met het bericht dat binnenkort alle Joden (en de Duitse het eerst) naar Polen en Duitsland zullen worden gedeporteerd om in de fabrieken te werken of te worden vergast.’ Een maand later wordt Hanny opgeroepen zich te melden voor transport naar Polen. Ze noteert in haar dagboek: ‘Het zwaard van Damocles heeft nog kans gezien onverwachts neer te komen, maar het heeft geen doel getroffen als alles goed gaat (waar ik op vertrouw), heb ik de slag net ontweken.’ Ze duikt onder op verschillende adressen; ze verwijst er later naar als haar ‘zwerfjaren’. Bij de gereformeerde familie van Melle in Hoofddorp ontvangt ze in maart 1943 het bericht dat haar ouders naar Westerbork zijn overgebracht. Ze verkeert lang in onzekerheid over hun lot. In juni 1943 schrijft ze: ‘Het is afschuwelijk, soms betrap ik me erop dat ik aan ze denk alsof ze al dood zijn en alsof ik me met die gedachte al half en half heb verzoend. Maar aan de andere kant geloof ik dat ik gek zou worden als ik niet zo rotsvast geloofde dat we na de oorlog weer bij elkaar zullen zijn.’
Hanny Michaelis overleefde de oorlog. Pas in 1948 kreeg ze zekerheid over het lot van haar ouders. Van het Rode Kruis ontving zij de bevestiging dat haar ouders in maart 1943 zijn vermoord in concentratiekamp Sobibór.
In het tweede deel van haar oorlogsdagboek geeft Hanny Michaelis een indrukwekkend beeld van Amsterdam in de oorlogsjaren.