Zoals gewoonlijk is het lezen van Karl Ove Knausgård een knus huiselijk avontuur. Waar hij in Mijn strijd minutieus verhaalt over het verloop van zijn leven, vertelt hij in De vier seizoenen wat hij in zijn directe omgeving om zich heen ziet, kleine dingen met een hoog herkenbaarheidsgehalte. Zelden neemt iemand de moeite om ze zo te overdenken of beschrijven als Knausgård doet.
In Herfst bijvoorbeeld – dat hij begint met een brief aan zijn dochter die zes maanden later geboren zal worden – behandelt hij in teksten van zo’n tweeënhalve pagina’s uiteenlopende onderwerpen als het uiterlijk van de wesp, wat voor schilder Van Gogh is, het plezier van het kalken van een muur, roofvogels, stilte, hoe mensen overal ter wereld ’s nachts in hun bedden liggen, en over zijn eigen beperkingen qua begrip, bijvoorbeeld als het om filosofie gaat. Ook al schiet hij daarin tekort, nadenken over de kleinste zaken kan hij, en ook over de grote, zoals relaties met mensen: ‘Ik […] trek de deur achter me dicht en ben alleen. Ik weet waarom ik dat doe, het is prettig om alleen te zijn, om een paar uur helemaal vrij te zijn van alle gecompliceerde banden, alle kleine en grote conflicten, alle eisen en verwachtingen, alle verlangens en wensen die er tussen mensen worden opgebouwd en die al binnen korte tijd zo nauw met elkaar verweven zijn dat zowel de handelings- als de reflectieruimte wordt beperkt.’ Wie kent het niet?
1 reactie
De 1e editie van denNederlandse vertaling kwam al uit in 1966 (http://www.isfdb.org/cgi-bin/pl.cgi?373334) en van mij had Giphart het helemaal over mogen doen.