Hebben we alles?

Vlak voor ik een melding op mijn telefoon kreeg dat de honderdvijfentwintig rijkste mensen ter wereld goed zijn voor evenveel CO2-uitstoot als Frankrijk – waar volgens Wikipedia ruim tweeënzestig miljoen mensen wonen – las ik de laatste bladzijden van De Jaren van Annie Ernaux. Kinderen en kleinkinderen zijn op bezoek bij Ernaux die in haar boek van kind naar grootmoeder doorgroeit. Na een gezellige avond wordt afscheid genomen en voor de stilte in huis binnenvalt, worden bedankjes en kusjes gegeven en gaat de vraag rond: “Hebben we alles?”

Een gewone vraag, maar wel een moderne. Onder een stoel vindt Ernaux een poppenjurkje. Vergeten. Of ze het zo heeft bedoeld weet ik niet, maar voor mij symboliseert het vergeten poppenjurkje overvloed en onachtzaamheid. Er is zoveel bezit, we weten niet meer wat we wel of niet hebben. Kleren hangen ongedragen in de kast. Ik kocht deze herfst toch ook weer een broek waarvan ik mezelf achteraf afvroeg of ik hem nodig had. En dan heb ik het niet eens over al die boeken. Een fijn bezit, maar voor de aankoop van een boek hoef ik niet meer te sparen.  Droom van de rode kamer, een mijlpaal uit de Chinese literatuur, pas vertaald, dat tegen de honderd euro kost schrikt af, alleen vanwege de dikte, niet vanwege de prijs. Surrounding ourselves with unread books enriches our lives as they remind us of all we don’t know, schrijft Nassim Nicholas Taleb en ik ga overstag.

Hebben we alles? Ja, behalve tijd.

Ik herinner me de wekelijkse gulden die ik na het voetballen kreeg. In de kelder, zo heette die plek, van de kantine van voetbalclub ‘t Gooi, kocht ik, met natte haren nog van het douchen, een flesje cola en spaarde met de dubbeltjes die ik overhield net zo lang tot ik een nieuwe Suske en Wiske kon kopen. Of een nieuwe Alex. Voor f 3,95. En elke week zat ik daar aan een lange tafel te bladeren in telkens dezelfde beduimelde stripbladen – Sjors en Pep – die daar lagen en nooit werden vervangen of weggegooid. Ik herinner me overigens niet dat mijn voetballende leeftijdgenoten daar ook op hun gemak een uurtje zaten te lezen. Zij voetbalden door op een braakliggend trapveldje. 

Sparen, zelfs voor de kleinste zaken, dat is voor de meeste mensen in de afgelopen decennia verdwenen en daarmee ook het vermogen tot wachten en uitstellen. Zolang geleden is dat nu ook weer niet. Moeten wachten en moeten uitstellen Als je nu het woord ‘moeten’ gebruikt, word je nadrukkelijk gecorrigeerd. Je mag.
Om de hoek steekt het gezicht van een jonge vrouw. Ze logeert met haar twee kinderen bij een goede vriendin van mij in Den Haag. Logeren klinkt te onschuldig. Ze komt uit de buurt van Marioepol. In haar eigen huis wonen Russische soldaten. Misschien hebben ze de boel al kort en klein geslagen. Ze zullen zeker alles vernielen als ze zich moeten terugtrekken. Maar de kans is ook dat ze daar blijven en dat zij, als vrede terugkeert, met haar kinderen ergens anders in Oekraïne een leven gaat opbouwen met niet meer dan wat zij op hun vlucht hebben kunnen meenemen.

Hebben we alles?

 

 


Eric de Rooij schrijft tweewekelijks een column voor Literair Nederland.  Zijn debuutroman De wensvader  verscheen in 2020 bij uitgeverij kleine Uil. Onlangs verscheen zijn tweede roman Augustus.

 

 

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Eric de Rooij: