Toen er de laatste weken volop werd teruggeblikt, lijstjes werden gepresenteerd, er relletjes ontstonden rond het werven van stemmen voor beste boek van het jaar en het vooruitblikken loskwam, koos ik het hazenpad. ‘s Nachts zette ik me in de tuin, wachtend in de stilte op het gekwinkeleer van een vogel die elke nacht mijn nieuwsgierigheid wekte. Ik dacht een nachtegaal, maar weet niets van vogels. Overdag was ik met Belmiro Borba, een man zonder bestemming uit Belo Horizonte. We gingen samen uit, waren met zijn vrienden in het park, voerden filosofische, door drank aangespoorde gesprekken. Het was kerstavond 1934 en we namen de tram naar Calafate, naar zijn huis, een fazenda van zijn familie waar Belmiro woont met zijn twee stokoude zussen. De een wordt op gezette tijden opgenomen in een inrichting, de ander zet tijdens de maaltijden een kartonnen scherm voor haar bord om haar broer niet te hoeven zien.
Onbereikbare liefdes zijn de gasoline waarmee Belmiro zijn dagen doorkomt. Verliefd op de mythe die hij zelf gecreëerd heeft rond het meisje Carmélia. Belmiro kan enkel op deze wijze de liefde aan, zo gauw deze fysiek wordt, verliest hij het bewustzijn. Liever droomt hij. ‘Toen ik een keer ‘s middags onder de luifel bij de voordeur zat, lichamelijk zeer verzwakt, zag ik haar zelfs het ijzeren tuinpoortje openduwen en naar me toekomen. (…) We praatten lang met elkaar, eindeloze uren, (…). Ze droeg een witte jurk, die haar lichter maakt en haar maagdelijke aanzien versterkt. Wat is deze liefde kuis! Geen lust of verlangen, geen sensuele voorstellingen.’ Carmélia trouwt uiteindelijk met een jongeman uit haar jeugd en gaat op huwelijksreis naar Europa. Belmiro overweegt, ‘Als ik nou eens naar Rio ging om de afvaart bij te wonen, gewoon onverschillig, is dat geen idee?’ Waarna hij zichzelf direct op de vingers tikt: ‘Nou ja zeg, seu Belmiro, alleen al de gedachte om naar Rio te gaan sluit onverschilligheid uit. Blijf nou maar rustig in de Rua Erê en maak jezelf niks wijs.’
Toch gaat hij. Onder het mom van een zakenreisje reist hij naar Rio, ziet van een afstand het jonge stel de loopplank opgaan. Waardoor hij zich geërgerd afvraagt of hij naar Rio was gekomen om ‘dat’ te zien. Twee ‘doodgewone’ reizigers. Er gebeurde niets. ‘De aarde beefde niet, de zon werd niet verduisterd.’ Het is het leven op afstand dat Belmiro voor me inneemt. In zijn dagboek is er sprake van een onderzoekende geest, soms schimpend. Ja, dat is Belmiro, overdag is hij een timide, introverte jongeman van achtendertig, in zijn dagboek is hij een relativerende, soms nukkige oude man. Dagboekschrijven is voor hem een project, ‘Wie wil mag kwaadspreken over de literatuur. Ikzelf zal zeggen dat ik er mijn redding aan te danken heb. Ik kom bedrukt thuis, schrijf tien regels en word olympisch.’ Laten we gaan schrijven, onszelf overtreffen. Maar lees eerst dit geweldige boek.
Het was het roodborstje dat wanneer het ’s nacht wakker wordt direct aan het zingen slaat. Roodborstjes roeren zich net als Belmiro, het best in eenzaamheid.
Ambtenaar Belmiro / Cyro dos Anjos / vertaald door Harrie Lemmens / Uitgeverij Koppernik
Inge Meijer is een pseudoniem, ze schrijft over ontdekkingen in de marges van de literatuur.