Met vertraging viel Aan dezelfde zee. Oostende in de Nederlandse literatuur in de bus. Tweedehands. Op het titelblad een gestempelde naam. Als ik door het boek blader zie ik dat de vorige eigenaar bij sommige auteurs in potlood streepjes uitroeptekens en een enkele keer ‘niet waar’ in de kantlijn heeft geschreven, met een onvast oude-mannenhandschrift. Vooral de bijdrage van Marnix Gijsen (1899 – 1984) is nauwgezet gelezen. Over een jongensvriendschap in de wijk het Hazegras. Een jeugdherinnering. Er staan kruisjes bij ‘hij was een nudist in de dop’ en ‘onze enige troost was dat we naakt in mekaars armen konden liggen en zo inslapen’, en ‘Daarna kropen we weer in bed en Theo zei dat ik een huid had zo zacht als die van een meisje’. 

Zo val je als tweede lezer in het intieme gesprek dat je voorganger met het boek voerde. Je zit dicht op zijn huid. Je raadt gedachten, verborgen interesses, een persoonlijke geschiedenis. Alsof je, zonder erop uit te zijn, iemand een geheim ontfutselt dat hij normaal gesproken niet zou vertellen. Met schroom volg ik zijn aantekeningen en denk aan de uitspraak van Jaap van Praag, één van de grondleggers van het Humanistisch Verbond, over het gesprek tussen geestelijk begeleider en cliënt: ‘Doe uw schoenen van uw voeten, u staat op heilige grond.’ Heilige grond. Ook hier.
Google vindt de gestempelde naam in een rouwadvertentie. Ik zie zijn portret. Een man op leeftijd, een man alleen. Oud-docent. Geen kinderen. Begin dit jaar overleden. In zijn ogen raad ik felle jeugdjaren. In een andere rouwadvertentie is er na een rits familienamen dan toch sprake van ‘zijn vriend’, maar dat kan van alles betekenen. Was hij fysiek al te zwak om met auto, bus of trein naar Oostende te gaan? Oedeem in de benen, hartfalen? Verzuchtend, kon ik nog één keer? De rest van de dag dreef in alles wat ik dacht en zei een dun laagje droef zoals ik dat ook kan hebben na een vage, maar toch beklemmende droom. 

Dan reis ik in de eerste zon van augustus naar Oostende. QR-code in mijn IPhone. Boek onder mijn arm. Ik spreek de vorige eigenaar aan met ‘beste’ en ‘u’. Ik wijs hem de Neogotische Sint-Petrus-en-Pauluskerk, die hem minder interesseert. Hij is erbij in boekhandel Corman waar ze boeken kaften in plaats van inpakken. Hij staat naast me voor het bijna Reviaanse Nationaal Monument voor de Zeelieden met op de sokkel de matroos die, zijn billen gespannen, tegen de wind staat. Meeuwen schreeuwen en cirkelen boven het strand. Na een lunch van Brusselse wafels en broodjes besmeerd met mayonaise stel ik voor om naar het Hazegras te gaan, de oude wijk van neringdoeners, zeelui, drank en hoeren. Eindelijk, zegt hij. In zijn stem klinkt ongeduld. U weet dat de wijk in de oorlog is gebombardeerd, dat het niets meer heeft van de oude sfeer?
Ga nu maar.
En dat…
Een wijsvinger tegen de lippen.
Ga.
We lopen terug naar de jachthaven, richting het Hazegras. Dat was toch het minste wat ik hem kon bieden. 

 

 


Eric de Rooij (1965) is schrijver, dichter en humanistisch geestelijk begeleider. In 2020 verscheen zijn debuutroman De wensvader bij uitgeverij kleine Uil. In zijn columns schrijft hij over boeken die iets voor hem betekenen.

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Eric de Rooij: