Harmonie voor even

De lente davert over ons heen. O. den Besten, Wim de Bie’s verbitterde oud-leraar Duits, werd er depressief van. Die uitbundigheid, die schaamteloze bloemen! Anderen worden euforisch. Neem Nescio. In de lente van 1953 komt zijn kleinzoontje om het leven door een ongeluk. Het wordt slechts terloops vermeld in zijn Natuurdagboek.

Op 7 april noteert hij:

Met de bus van half elf met Mariussi en Nelletje naar ZuidLaren. Weer: dreigend, maar later minder. Niet over Onnen. In ZuidLaren snoei gekocht bij Hovius en in het café koffie en zij samen een fleschje rooie limonade met een rietje. Allebei naar de w.c. en ik moest Mariussi z’n bretelletjes vanachteren vastmaken in het café. Met de bus van half 12 terug (niet over Onnen). Mariussi en Nelletje stonden maar te kijken. Om 6 uur is Mariussi doodelijk aangereden op de Nieuwe Heereweg, dichtbij huis, terwijl ik in het Quintus-laantje wandelde (groote helderheid) en al door de G.G.D. naar het Academisch Ziekenhuis gebracht.’

Bedenk dat Nescio dit mogelijk pas na terugkomst in Amsterdam heeft geschreven. Hartverscheurend de details die hij de moeite van het vermelden waard vindt en die allemaal even belangrijk lijken. De route. Het weer. En, zeer karakteristiek, die ‘groote helderheid’. Zou de ontspoorde zin aan het eind een teken zijn van zijn ontreddering? Op 8 april: ‘Woensdag om half 5 in den ochtend is Mariussi gestorven. Verder geen woord over wat dan ook.

Vrijdag 10 april reizen hij en zijn vrouw terug naar Amsterdam. Hij vermeldt ‘een schitterend zonlicht’ in Drenthe en ook ‘een rijtje vrij grote boomen in de verte, met een groen waas, het eerste’. Hij besluit de notitie met: ‘In Groningen is in deze week overal de vogelkers prachtig in bloei geraakt’. Niets over Marius.

Op 11 april is de begrafenis. ‘Zaterdag. Met Miep en Louis in den trein van 10.34 naar Westerveld (de begraafplaats – RvD). Schitterende helderheid, warm in de zon (…) Exceptioneel heldere dag. In Amsterdam waren de forsytsia’s uitgebloeid terwijl ze in Groningen nog op hun mooist waren.’ In Nescio’s onvoltooide verhaal Het einde lezen we: ‘Er zijn maar vijf dingen die de moeite waard zijn (…): Amsterdam, het vroege voorjaar, de laatste 10 of 14 dagen van Augustus, vrouwen en de onbegrijpelijkheid Gods’. Het vroege voorjaar: begin april. Marius’ dood viel in het verkeerde jaargetijde.

De dood van zijn kleinzoontje was niet de eerste voortijdige dood in zijn naaste familie. Hij had al jong een broer verloren en zijn oudste dochter was op haar drieëndertigste overleden. De Middeleeuwse wijsheid ‘Media vita in morte sumus’, door Luther zo mooi vertaald met ‘Mytten wir im Leben synd / mit dem Todt umbfangen’, was bittere realiteit voor hem.

Maar Nescio, voor wie natuurgenot veel weg had van een mystieke communio (in een recente roman wordt hij ‘de grootste natuurmysticus van de twintigste eeuw’ genoemd) wist dat ook het omgekeerde waar is. Hij kon kopje-onder gaan in de beleving van het licht, in die ‘helderheid’. Geen wonder dat het lied van Ichnaton, dat een loflied is op de vergoddelijkte zon, hem dierbaar was. Evengoed had ook hij te kampen met een pregnant besef van de alles verslindende tijd. Tussen die twee uitersten stroomde zijn religieuze verlangen en dat heeft hem het leven niet gemakkelijk gemaakt.

Soms was er even harmonie. In Najaar (1922) schrijft hij: ‘Een glimlach trekt over de gruwelijke oneindigheid en eeuwigheid Gods. Het kind speelt.’

 

Zie De lente en de leraar Duits op YouTube.

 

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!