Vrachtwagens vol grind

Zeven jaar waren we weg geweest. De overgang vanuit het midden van Portugal, de bergen, ruwe begroeiingen en weidse uitzichten, naar een met grind en tegels belegde Nederlandse tuinen. Waar achter de ramen van de meeste huizen een eenheid van twee identieke objecten in de vensters stonden opgesteld. Tussen wijkende gordijnen, als waren het de coulissen van een huiselijk toneel, de objecten een optreden verzorgden voor passanten. Je zag twee zedelijk neerbuigende bloeiende orchideeën in eenduidige potten, onbetamelijk grote lantaarns waarbinnen nooit een lichtje werd ontstoken, of een set schemerlampen, vermoedelijk zonder snoer. Het was in september 2007 dat we terugkeerden, wennen was een dagelijks ding.

Het eerste nieuws dat me trof (ook het luisteren naar nieuwsberichten is anders als je lang bent weggeweest, alsof het niet voor jou, die zo lang weg was, bestemd is), was de brand in het Armando Museum in de Elleboogkerk in Amersfoort. Zijn daar aanwezige collectie, zo sprak de nieuwslezer op 22 oktober, was daardoor verloren gegaan. Het was een schok voor de kunstenaar, hij rouwde om het verlies van zoveel kunstobjecten en niet alleen om die van hemzelf; er zat ook een grafiek van Dürer in de collectie. Het bericht trok aan me, bracht me een stukje meer naar waar ik geland was. Sinds ik in de jaren tachtig Herenleed had gezien en later zijn gedichten las, begreep ik dat Armando altijd rekening hield met de wreedheid in de mens. Mijn geloof in het goede in de mens, dat niemand slecht wordt geboren, in wezen niet slecht is, begon te tanen toen steeds meer de betekenis van ‘schuldige landschap’ tot me doordrong, de tragiek in de mens.

Aan ver doorgevoerde beteugelingen van de natuur kan ik niet wennen. Een gedicht van Armando raakt aan wat ik voel als ik langs betegelde voortuinen en grindbakken loop. Zijn gedicht Een galg, (Gedichten 2009 waarmee hij de  VSB Poëzieprijs 2011 won), raakt aan de verbazing en de irritatie die ik gewaar werd over hoe een land in zeven jaar tijd zo strak in zijn vorm getrokken was. Denk aan de hoeveelheid grind waarvoor rivieren worden afgegraven en die met vrachtwagens vol de stad werd binnengereden. Ik denk aan de bomen en planten die ontworteld werden en voor dood bij het grofvuil werden gelegd. Ik dacht aan degenen die dachten ergens aan te bouwen door bomen te ontwortelen, dat ze er uiteindelijk geen plezier van zouden hebben als het water zou komen. Ik las het niet zonder enige grimmigheid in mezelf gewaar te worden. Komt ie:

Ze dachten we gaan de aarde beklimmen
we gaan de dood verjagen, we
zegenen de regen, we
brengen stenen naar de stad

Ze zwoegden
en bouwden moeizaam een galg

Armando is niet meer, gestorven in het harnas zou je uit de berichtgeving kunnen opmaken. En dat doe ik maar al te graag.

 

 


Inge Meijer is een pseudoniem. Zij schrijft over boeken als steunpilaren en over ontdekkingen die zij doet in de marges van de literatuur.

 

 

 

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Inge Meijer: