Gewoon doorroken

Op bezoek in het ziekenhuis zag ik een man in verfomfaaide nachtkleding door de ziekenhuisgangen naar de uitgang lopen, een infuus stellage voor zich uitduwend. Buiten liep hij naar een soort bushokje. Daar haalde hij met een hand, de ander werkloos op de infuus stellage, een pakje rookwaar uit zijn vestzak. Met zijn mond trok hij er een sigaret uit. Hij stopte het pakje terug, stak de sigaret aan, inhaleerde diep en keek bij het uitademen, alsof hij nu pas ontwaakte, om zich heen. In mijn hoofd klonk, ‘Sukkel, waarom stop je niet met roken?’ Alsof je de dood met een rookgordijn op afstand kunt houden. Zou het zo werken? Sigmund Freud zou het geweten moeten hebben. Toen hij zelf leed aan necrose in de mondholte, er een gat in zijn wang ontstond, bleef hij gewoon doorroken. We leven alsof er geen einde aan komt, tot er iets hapert en het begrip sterfelijkheid zijn betekenis krijgt. In de roman Alle mensen zijn sterfelijk van De Beauvoir vindt een ontmoeting plaats tussen een vrouw die het liefst onsterfelijk zou willen zijn, en een man die daadwerkelijk onsterfelijk is, al eeuwen leeft. Zijn grootste wens is dood te gaan. Dat wat we nog nooit ervaren hebben, te willen aangaan. Het zou iets voor een Bucketlist kunnen zijn.

Schrijfster Katie Roiphe kreeg op haar twaalfde een ernstige longinfectie, de helft van haar longen werd operatief verwijderd. Ze raakte op die leeftijd geobsedeerd door boeken over volkerenmoord. Leest Elie Wiesel, Primo Levi, ontleent er een bepaald soort genoegen aan. ‘Ik wil kinderen zien sterven.’ Misschien omdat de dood haar zo dicht was genaderd dat ze wilde weten wat het is om te sterven. Later maakt ze een boek over het sterfproces bij schrijvers en kunstenaars, mensen met een verbeeldingskracht die de hare te boven gaat. Ze schrijft over de laatste dagen van John Updike, Maurice Sendak, Susan Sontag, Dylan Thomas. Ze las nauwkeurig hun brieven, dagboeken, aantekeningen, manuscripten. Alles om te weten of de dood omarmd danwel ontweken werd.

Nadat Susan Sontag in 1974 tegen alle medische verwachtingen in borstkanker overleeft, verkeert ze tijdenlang in een roes. Ze zegt, ‘Het heeft mijn leven zoveel intenser gemaakt, heerlijk is dat.’ Dat je opeens weet waar je prioriteiten liggen, zin zich onderscheidt van onzin. John Updike schreef tot het laatste moment, zij het geen proza, maar gedichten over zijn laatste momenten. ‘leven, ja, dat is mooi, / maar niet leven – omgetrokken worden, / een nauwelijks hoorbaar knakje, / in bloei nog en nog altijd / naar het zonlicht uitgestrekt – / ook mooi, laat die fotosynthese toch, / het is mooi mooi geweest.’
Als Maurice Sendak de tachtig nadert wordt hem gevraagd of hij geobsedeerd was door de dood, ‘Een beetje wel.  Het is zo’n curieus gebeuren.’ Dat in al zijn kinderboeken de dood aanwezig is. Max en de Maximonsters geen onschuldig kinderboek is.
Roiphe had niet de moed om stervenden in een hospice of oorlogsgebieden te bezoeken. Haar eigen vader wilde ze niet zien toen deze overleden was. Als ze de ‘echte’ wereld wilde zien, sloeg ze altijd een boek open, schrijft ze. Ook daarin zit een obsessie, het voeden van de geest door een boek te lezen, of doorroken als het einde nabij is.

 

 

Het uur van het violet / Katie Roiphe / vertaling Anne Jongeling / Uitgeverij Hollands Diep (2017)


Inge Meijer is een pseudoniem. Zij schrijft op het snijvlak van literatuur en het gewone leven.

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Inge Meijer: