J.C. Bloem heeft het in één van zijn gedichten over ‘Moeilijk gewoon geluk’. Zeker in poëzie is dat een precaire zaak. Kitsch en wezenloosheid liggen op de loer. Hoewel: Gorter (Verzen 1890), Leo Vroman (maar lang niet altijd) en zelfs Gerrit Achterberg (bij vlagen, in Hoonte) wisten er wel weg mee. En Sjoerd Kuyper. De bloemlezing Het heelal van jouw hart levert het bewijs.
Sjoerd Kuyper is beroemd als kinderboekenschrijver en musicaldichter, maar minder bekend als dichter voor volwassenen. Binnenkort mag hij de driejaarlijkse Theo Thijssen-prijs voor kinder- en jeugdliteratuur 2012 ophalen – en terecht, gezien het dertigtal kinderboeken dat hij publiceerde (waarmee hij al een hand vol Griffels, een Vlag en Wimpel en nog zo wat binnenhaalde). Hij won een Musical Award voor zijn teksten voor Turks Fruit en een Emmy voor het scenario voor De jongen met het mes. Veel minder aandacht kreeg hij voor zijn negen bundels gedichten voor grote mensen. In Het heelal van jouw hart brachten vrouw en schilderes Margje Kuyper en vriend en schrijver Thomas Verbogt de 47 mooiste gedichten bijeen. Margje leverde bovendien het omslagschilderij en Thomas schreef een Inleiding. Die gaat over vriendschap en geluk, en over blije dagen vol bier en jenever in Bakkum en Bergen – waar Kuyper woonde dan wel woont. En het gaat over zijn poëzie: ‘Ik ken geen schrijver in Nederland die zo mooi over geluk kan schrijven. Over de eenvoud van geluk, over de dynamiek van geluk, en ook over het breekbare van geluk. (…) Je krijgt er een ontzettend goed gevoel van.’ Gezellig. Als dat maar goed gaat.
Van Gorter doordrenkt
Neem nu het titel- en openingsgedicht, met regels als ‘Ik wil wonen / op een ster / in het heelal / van jouw hart’ en ´En de nacht viel en de kinderen / sliepen in hun zoete geur / en wij dronken nog een whisky / op het stoepje bij de deur.’ Het is, hoe zeg je dat, een onverdunde idylle die zich naadloos voortzet in de dood: ´En we maakten nog één reisje, / het heelal in voor het eerst, / en we vreeën voor het laatst daar / in Hotel De Kleine Beer.’ Nijntje is verliefd, zegt de zure man in mij. Meer een lied dan een gedicht, denk ik vervolgens. Een goed gemaakt lied (uit Turks fruit, zegt Google), dat in heldere taal zonder tierelantijnen inderdaad een goed gevoel oproept. Zo zijn er meer, ook zonder liedtekst te zijn: ‘Rije rije rije, ik en jij en / jij en ik en ik blijf altijd bij je.’ Of, in het van Gorter doordrenkte ‘Liedje van God’: ‘Ik wou ik was / het licht / op je gezicht, / wit in het blauw. Ik hou van jou.’ Niks mis mee, en onmiskenbaar poëzie voor volwassenen, maar is het ook volwassen poëzie?
Boeken van troost
In zijn Roland Holst-lezing uit 2003 vertelt Kuyper hoe hij door de dood van een vriend na vele jaren teksten voor kinderen, weer eens grotemensen-poëzie wilde schrijven. Na veel geworstel verscheen op het papier ‘een taal die helder was als water, voor ieder kind te begrijpen. Het leken woorden die in de poëzie voor volwassenen waren uitgestorven.’ Het is niet alleen de taal waardoor kinder- en volwassenenboeken tegenwoordig van elkaar verschillen, volgens Kuyper: ‘kinderboeken gaan altijd over de lezer. Zelfs als in een gedicht het woordje ‘ik’ opduikt, is die ‘ik’ de lezer van het gedicht, niet de schrijver. Literatuur voor volwassenen daarentegen gaat altijd over de volwassen auteur.’ De hedendaagse dichter, zo las hij in de krant, maakt poëzie ‘die met satanisch plezier de taal afbreekt, vergruist, drevelt en met voorhamers bewerkt…’ (Het logische vervolg op Luceberts ‘ik heb daarom de taal / in haar schoonheid opgezocht / hoorde daar dat zij niet meer menselijks had / dan de spraakgebreken van de schaduw.’) Kuyper doet daar niet aan mee. ‘Op het moment dat bijna alle anderen zich grimmig op de chaos stortten,’ ging hij ‘moedig voort op het gebaande pad’ en bleef ´boeken van troost´ schrijven ´voor kinderen en volwassenen, al werden ze sindsdien dan ook kinderboeken genoemd.´ Ik citeer nog steeds uit zijn lezing, omdat die verheldert waar hij staat en wat hij beoogt. Troost bieden, met de schoonheid van klare taal, in herkenbare teksten, zonder rijmangst of stameldwang, voor lezers die zich durven te herkennen in de ‘ik’. En als iemand dat geen volwassen poëzie vindt, dan is dat maar zo.
Hemel van geurend hout
Het heelal van jouw hart bevat niet alleen liefdesgedichten. Het gaat ook over een jongeman wiens vader de deur uitvond. Over de Noordenwind, die zo graag lid wilde worden van ´Mooi waaien´ en daarin slaagde door de eekhoorn ’te doen’. Het gaat over een verlegen restaurant, over het huis van de dichter (op kippenpoten), of over ´een hemel van geurend hout´ met vers gras voor de konijnen en water voor de goudvis (voor de huisdieren van zijn kinderen). Aangenaam absurd. In andere gedichten sluipt het ouder worden binnen (‘Na de pleuris’) en onvermijdelijk de dood, zoals in het afsluitende ‘Zo’n dag’. Ook daar blijft Kuyper monter. Hij kijkt uit naar ‘het laatste feest, / waarop wij samen vieren dat het mooi was / om jij en ik en ik en jij te zijn geweest.’
De titel van Kuypers Roland-Holst lezing was ‘Dichters dansen niet’. Wie de eerste regels van ‘Het heelal van jouw hart’ leest begrijpt wat hij bedoelt: ‘Ik wil altijd blijven dansen, lief, / dansen zolang ik leef.’ Het zij hem gegund. Het mooiste vind ik een van de oudere gedichten. Best idyllisch al, maar ook bevreemdend en ontregelend:
‘Er was een tijd
Er was een tijd, niet lang geleden, waarin ik
Botten had die zacht waren als zijde. De meiden
Giechelden, ze wogen me en schommelden mijn wieg.
Er was een tijd dat ik mocht denken: kijk, ik ben
Van marsepein. En als dat niet beviel, dan dacht ik:
Kijk, zilverpapier. Of een kaars, dan kon ik branden.
Jongen en meisje tegelijk. Ik zoende m’n eigen handen.’