Met een kartonnen beker koffie en de avondkrant neem ik plaats in de intercity naar Utrecht. Na een dagje met twee kleine jongens in een bakfiets door de stad te hebben gefietst, gestruind langs het strand van Scheveningen, ben ik mezelf weer genoeg en verheug me op een rustige reis. De trein vertrekt stipt op tijd en de conducteur wandelt even stipt, de glazen klapdeur ferm openzwaaiend, de coupé in. Zijn: ‘Uw vervoersbewijs alstublieft’, doet ons direct in jas- en broekzakken tasten.
Terwijl hij de eerste kaart scant roept hij zijdelings: ‘Mevrouw! U kunt hier niet bellen. Dit is een stiltecoupé. Gaat u maar naar het tussen balkon.’ De betreffende jonge vrouw verstart. Met verschrikte, licht uitpuilende ogen staart ze naar haar smartphone waaruit geen enkel geluid had geklonken. De conducteur gaat, ‘Uw vervoersbewijs alstublieft, uw vervoersbewijs alstublieft’ dreunend verder naar de volgende coupé. De jongedame met de smartphone begint deze nerveus te bespelen, waarbij haar windjack lichtjes ruist.
Dan klinkt er door de coupé: ‘Er is een verward persoon tussen het spoor aangetroffen. Wij zullen zo langzaam mogelijk rijden.’ De trein rijdt stapvoets omdat, ‘de persoon tussen het spoor eerst gevonden moet worden’. Een mysterieuze mededeling. Wie is er zo onhandig tussen de rails te geraken en onvindbaar te zijn. Onwrikbare metalen bielsen zie ik voor me met daartussen een verstrikt geraakt persoon. Een roodharige dame, schuin achter mij, gaat er eens goed voor zitten en begint haar tassen uit te pakken. Vijf plastic tassen ontdoet ze, om beurten van hun inhoud. En pakt ze opnieuw weer in. Het tergende gekraak en geritsel dat al dat herschikken van spullen veroorzaakt, verdrijft elke zingevende gedachte. Er sluipt een melodietje in mijn hoofd. Een liedje van Joop Fischers: Ik zoek de rust van een kist. Het zaagt door in mijn kop: van een dorre houten kist. Zo kan het dus gaan als dingen je worden opgelegd. Dat je denkt rust te vinden in een Stiltecoupé.
Het doet wel wat met me. Een pling van een binnenkomend smsje, een gefluisterd: ‘Ik zit in een stiltecoupé ik kan nu niet met je praten …’, ophalende neuzen en frutselende vingers, een opklinkende lach, zetten me op scherp. Ondertussen durf ik het dekseltje van mijn koffiebeker er niet af te peuteren en de krant niet open te slaan. De zakdoekjes om mijn beginnende druipneus in te snuiten, laat ik in mijn tas. Om de rits maar niet te hoeven openmaken. Ik moet er niet aan denken dat de conducteur nog eens langskomt. Het leek zo’n type die het liefst van alle coupés, Stiltecoupés maakt. Om dan de hele tijd links en rechts rond te bassen: ‘Mevrouw dit is een stiltecoupé. Doet u dat, wat u daar aan het doen bent en geluid maakt, maar ergens anders’. En ondertussen hield zich nog steeds een persoon onvindbaar tussen het spoor op. We waren nog lang niet thuis.
Inge Meijer is een pseudoniem. Zij schrijft over boeken als steunpilaren in het dagelijkse leven en over wat er fladderend beweegt in de kantlijn van de literatuur.