Veertien jaar geleden verscheen van de Duitse schrijfster Julia Franck de bestseller Der Mittagsfrau (De middagvrouw). Het boek werd vertaald in zevenendertig landen en won de Deutscher Buchpreis. In 2011 verscheen Rücken an Rücken (Rug aan rug), over een familie in Oost-Duitsland in de jaren vijftig en zestig, vanuit het perspectief van een broer en zus, kinderen nog. Toen bleef het tien jaar stil, tot onlangs Werelden uit elkaar in vertaling van Els Snick verscheen. De schrijfster die de gedachte over zichzelf te schrijven walgelijk vond, schreef een autobiografische roman over opgroeien in een disfunctionerend gezin in het Duitsland van de jaren zeventig en tachtig.
Julia Franck (1970) wordt geboren in Oost-Berlijn, op achtjarige leeftijd verhuist ze met haar moeder en drie zussen (waarvan een haar tweelingzus) naar West-Berlijn, waar ze eerst negen maanden in een vluchtelingenkamp worden opgevangen. Haar moeder schrijft vanuit het kamp alle vrijescholen in Duitsland aan voor een plek voor haar drie oudste dochters. Ze worden aangenomen op een Steinerschool in Sleeswijk-Holstein en de moeder krijgt in die omgeving een leegstaande boerderij toegewezen. Ze leven van een uitkering. Moeder, een getroebleerde actrice, ligt veel in bed of verzorgt met ongewone genegenheid de geiten, kippen en varkens die ze bij het huis houden. ‘s Morgens staan de oudste kinderen alleen op, zorgen voor het kleine zusje en lopen vijf kilometer naar school. ’s Avonds koken ze hun eigen avondeten met wat er voorhanden is. Er is veel ruzie in huis, niemand wordt terecht gewezen, huilen is uit den boze.
In haar twee voorgaande romans De middagvrouw en Rug aan rug onderzoekt Julia Franck respectievelijk de familieverbanden van haar vader en van haar moeder. Het zijn fictieve verhalen gebaseerd op biografische gegevens van haar ouders. In Werelden uit elkaar onderzoekt ze de wereld waarin zij zelf opgroeide. Een autobiografische roman waarin veel sporen uit de twee genoemde romans bij elkaar komen. Er lijken dingen in elkaar te schuiven, een geheel te vormen. Naast een boek over de schrijfster zelf, is het ook een verhaal over de manier waarop we iets opbouwen uit onze herinneringen en hoe we die herinneringen bevragen.
Julia Franck was in oktober in Nederland voor haar boekpresentatie van Werelden uit elkaar. We ontmoetten elkaar in een bovenzaal op de eerste verdieping van het Goethe Instituut in Amsterdam.
Wat heeft u in de tien jaar tussen u laatste boek en Werelden uit elkaar gedaan?
‘Het is niet dat ik heb stilgezeten. Toen ik tweeënhalf jaar geleden aan Werelden uit elkaar begon had ik drie romans onder handen die ik vervolgens niet afmaakte. Het waren fictieve romans met compleet verschillende onderwerpen. In een van die romans probeerde ik te schrijven over de natuur zonder er een individu, een mens in voor te laten komen. Dat was moeilijk en ik realiseerde me dat ik geen boeken kan schrijven zonder personen erin. Op dit moment in ieder geval niet. Maar ik weet niet precies wat er gebeurde toen ik begon te schrijven over dit zeer persoonlijke onderwerp, over ‘Auseinander’ (uit elkaar). Ongeveer tweeëneenhalf jaar geleden realiseerde ik me voor het eerst dat ik misschien in staat was te schrijven over de meest intieme, meest persoonlijke ervaringen uit mijn leven. Naar mijn idee was het nodig dat ik ouder werd, om met meer ervaring en meer afstand er tegen bestand te zijn deze ervaringen tot onderdeel van een boek te maken. Ook om deze ervaringen uit het verleden, een ander leven van ‘Behind the Wall’ aan te kunnen. Elk schrijven is een beslissing te schrijven vanuit een bepaald perspectief.’
Vanuit welk perspectief heeft u dit boek geschreven?
‘Het is een boek geworden over hoe we onze herinneringen bevragen. Hoe respecteren we onze herinneringen maar ook dat wat je vergeten bent. Te schrijven over mijn jeugd is tevens een poging aan een mozaïek te bouwen waarin de herinneringen aan de verhalen die ons verteld zijn door familie of vrienden ook worden opgenomen. Te reflecteren op die verhalen, maar ook brieven van vrienden uit die tijd, mijn eigen dagboeken en die van mijn vader waren belangrijk om mijn herinneringen weer te geven. Mijn interesse lag in het schrijven met al die verschillende materialen.’
Werelden uit elkaar is een mooi gecomponeerd boek geworden over opgroeien in een vrouwenfamilie, vaders en grootvaders ontbreken. Kinderen worden aan hun lot overgelaten. Het zijn de jaren zeventig en tachtig, de jaren van de seksuele revolutie, leve de vrijheid. Franck schrijft, ‘In mijn herinnering is er geen enkele gebeurtenis waarbij Anna (de moeder, Iv/dG) pedagogisch, streng of boos optrad. Het woord grens had voor haar alleen te maken met de scheiding van de twee Duitse staten.’ Dat haar grootmoeder Inge, een vrouw met een sterk karakter, niet meer leefde, maakte het voor Franck eenvoudiger over haar eigen leven te schrijven, maar ook, benadrukt ze, ‘Ik moest ouder worden, ook om met mijn eigen dagboeken te kunnen omgaan. Ik schreef die dagboeken toen en kan het nu pas lezen.’
U begon op u twaalfde met dagboekschrijven en werd een nogal obsessief dagboekschrijfster.
‘Het was voor mij de enige betrouwbare relatie die ik in mijn jeugd ontwikkelde, mijn dagboek was alles voor me. Als ik schreef, kwam er altijd een volgende zin, en nog een. Dat gaf me zekerheid. Ik dacht er niet aan te schrijven over dingen die zo duidelijk voor me waren. Ook niet dat ik wat ik schreef later zou gebruiken. Ik schreef omdat het een uitweg was uit het leven waarin ik zat. Achteraf is het altijd een streven te schrijven over dingen die diffuus zijn, die niet zo gemakkelijk te begrijpen of te verklaren zijn. Ik wilde ook die beelden die toegedekt waren laten zien, zonder verdere uitleg. Herinneren heeft de intentie iets te verklaren, iets uit te leggen, te interpreteren. Te doen alsof er een regel, een structuur voor is om te vertellen hoe ons leven was. Het is veel interessanter die kleine tussenruimtes te vinden, het onbeschrevene te vinden.’
In hoeverre was het anders om dit boek te schrijven vergeleken met uw vorige boeken?
‘Ik was gewend aan de opbouw van een roman, waarin ook biografische details zaten, maar waarin de karakters onder mijn regieaanwijzingen werden gecomponeerd. Met dit boek wist ik vanaf het begin dat ik op vele manieren over mijn eigen verhaal zou kunnen schrijven. Er is niet één manier om het verhaal van mijn leven te vertellen, er is niet één waarheid in dit verhaal.’
U bent in Oost-Duitsland geboren, op achtjarige leeftijd verhuisde u tegen u zin naar West-Berlijn.
‘Ik was daar opgegroeid, al onze familie en vrienden waren daar. Een typisch verlangen van een kind is te blijven waar ze is, als het niet al te slecht is. Omdat er geen visionair ideaal is van een ander leven, van een andere wereld aan de andere kant van de muur. Later, in mijn tienerjaren, toen ik wel een visionair beeld begon te ontwikkelen, kreeg ik langzaamaan een idee over een leven buiten mijn moeders huis. Er ontstond in mij het sterke gevoel dat ik niet hoorde in het leven waarin ik zat. Ik was ervan overtuigd dat ik daar weg moest.’
Als dertienjarige ging u bij vrienden van uw moeder in Berlijn wonen. Hoe was het om uw tweelingzusje te moeten achterlaten?
‘Ik voelde me schuldig dat ik alleen aan mezelf dacht. Maar ik wilde me niet verantwoordelijk voor haar voelen. Ze was altijd achter me, liet me nooit met rust. We waren niet gelijkwaardig, ik moest haar beschermen. Daarvoor voelde ik me niet sterk genoeg, het was een rol die ik niet aan kon. Ik voelde me ook verantwoordelijk voor mijn moeder en mijn jongste zusje. Maar ik kon dat niet meer. Ik ontwikkelde dwanghandelingen, kreeg wratten aan mijn handen en angst voor alles. Ik vroeg me af waar het met mij naartoe moest, ik wilde verdwijnen.’
Hoe was uw relatie met u moeder?
‘Mijn moeder en mijn grootmoeder, waren geen zorgende vrouwen. Om daarop te reflecteren, zoals ik in mijn boek doe, moest ik ook ouder worden. Niet per se vijftig, maar toch… Toen ik drieëntwintig was, ontwikkelde er zich wel een bijzondere relatie met mijn grootmoeder. Ik begon haar vragen te stellen, hoe het was toen ze jong was en de oorlog uitbrak. Hoe het was om uit Duitsland weg te moeten, door haar Joodse moeder naar Italië gestuurd te worden. Daar ontmoette ze een jonge kunstschilder met wie ze niet mocht trouwen vanwege de raciale wetten van de nazi’s. Mijn grootmoeder had nooit nagedacht over haar Joods zijn, ze was een bourgeois, een geassimileerde Joodse vrouw. Pas door de nazipolitiek kwam het besef bij haar dat ze er niet bij hoorde. Om diezelfde reden werd ze niet toegelaten tot de kunstacademie.
Enerzijds kon mijn grootmoeder er heel open over spreken, maar er was ook een diep verborgen pijn in haar over het verlies van haar verloofde, over de vraag waarom hij in maart 1945 op die trein is gegaan. Het was bijna het einde van de oorlog en hij kwam door een ongelukkig ongeval om het leven. Dat maakte haar tot een ongehuwde weduwe, maar ze had geen rechten, er bleef haar niets over van hun relatie.’
Het lijkt of de geschiedenis zich in de vrouwelijke lijn herhaalt. Francks grootmoeder verloor op jonge leeftijd haar geliefde door een ongeluk, haar moeder verloor haar geliefde broer op jonge leeftijd door zelfmoord, en Franck zelf verloor op jonge leeftijd haar geliefde, Stephan. Ze woonden samen toen hij door een vrachtwagen werd overreden. In het boek beschrijft ze het overweldigende gevoel niets meer te hebben, niets waardoor gezegd kan worden, ‘hij was van mij’.
Was de ontmoeting met Stephan het begin van geluk dat een tragedie werd?
‘Toen ik Stephan ontmoette, was er een geweldig gevoel van geluk. Hij was heel zeker over zijn liefde voor mij, dat was zo nieuw voor mij. In die tijd had ik ook een relatie met een ouder iemand, een filmmaker. Ik voelde geen noodzaak te moeten kiezen. Maar ik voelde ook een grote onzekerheid. Ik vond het moeilijk me over te geven aan zijn liefde, ik had nooit ervaren hoe er van je gehouden kon worden. Ja, het was tragisch dat hij verongelukte. Maar ik moet nu denken aan de Nigeriaanse schrijfster Chimamanda Ngozi Adichie. Aan haar essay Trauer ist das Glück, geliebt zu haben, dat onlangs verschenen is. Over de dood van haar vader tijdens de pandemie, en dat rouwen ook betekent dat er is liefgehad. En dat blijft.’
U beschrijft een voorval dat speelde tijdens uw tienerjaren, u werd bestolen door twee klasgenoten.
‘Het voorval zelf was ik vergeten. Tot ik het in mijn dagboek las. Op die manier zijn mijn dagboeken mij ook van dienst geweest. Ik was ontsteld te lezen hoe ik reageerde. Ik paste op een huis van iemand, er was geld aanwezig om eten voor de kat te kopen. Er kwamen twee klasgenoten op bezoek en na hun vertrek was het geld verdwenen. Ik voelde me gekwetst, maar ook schaamde ik me voor hen, dat ze dit gedaan hadden. Ik voelde geen woede dat ze me bedrogen hadden. Ik kon niet boos worden. Toen ik het teruglas was het interessant voor me te zien hoe verlegen, hoe onzeker ik was. Ik verzon zelfs verhalen hoe het geld weggeraakt zou kunnen zijn om hen te ontlasten. Het bewerkstelligde een integriteit tussen het meisje dat ik was en de vrouw die ik nu ben.’
In de proloog van Werelden uit elkaar schrijft Julia Franck: ‘Hoe nieuwsgierig we ook naar elkaar zijn en hoe graag we elkaar ook willen ontmoeten, het is juist het andere en de zienswijze van de ander die ons fascineren, de ander van wie we willen houden of die we ook willen minachten. Het is precies datgene waarin onze individualiteit tot uiting komt. De vreemdelinge ben ik zelf.’ Een fascinerende passage die door het hele boek blijft meeklinken.
Foto: ©Matthias Bothor
Werelden uit elkaar / Julia Franck / vertaling Els Snick / 320 blz. / Uitgeverij Wereldbibliotheek