Eind 2016 verscheen het Slauerhoff-brievenboek Een varend eiland. Daarin kwam ik de naam ‘Roel Houwink’ (1899-1987) herhaaldelijk tegen. Hij was een nauwkeurig (veel)lezer en gerespecteerd criticus aan wiens oordeel Slauerhoff veel waarde hechtte. Brief van 1 maart 1922: ‘Veel dank voor de toewijding waarmee je mijn schrifturen hebt doorgenomen en bezien. […] Aan jouw reacties op mijn werk heb ik heel veel.’
Slauerhoff volgde op zijn beurt het werk-in-wording van Houwink dat deze naar hem opstuurde en waarover hij vol lof was of waarbij hij kritische kanttekeningen plaatste. Bladerend in de Slauerhoff-biografie van Wim Hazeu zag ik de naam Houwink opnieuw veelvuldig opduiken en evenzo in de biografieën van Marsman en Achterberg. Ook aan de wieg van hún dichterschap heeft hij gestaan. Drie figuren die heel anders door het leven gingen dan Houwink wiens werk zo veel ‘braver’ is en niet wortelt in bij voorbeeld (wereld)reizen of psychopathisch gedrag.
De moord van Achterberg op zijn hospita en de verwonding van haar dochter in 1937 heeft Wim Hazeu indringend beschreven in zijn biografie van de dichter. Hoewel hij een gewillig zegsman voor dit boek is geweest had Houwink met biografieën niets op. Al lang voordat Merlyn begin jaren zestig voorschreef dat tekstinterpretatie op de tekst en niets anders dan de tekst gebaseerd moest zijn, droeg Houwink deze opvatting in recensies en essays uit. Onder de vele publicaties over Achterberg werk bevindt zich een wat ondergeschoven maar scherpzinnig boekje van Roel Houwink. Het heet Het raadsel Achterberg en verscheen in 1973. Ik citeer uit de inleiding op het ruim honderd bladzijden tellend boekje een zinsnede als hommage aan de vergeten letterkundige Roel Houwink. Een zinsnede die onbedoeld nieuwsgierig maakt naar zijn levensverhaal: ‘Alle feiten aangaande zijn persoonlijke levenstragiek zijn op zijn hoogst van secundaire betekenis, wanneer men een schets zou willen geven van Achterberg’s persoonlijkheid.’
1 reactie
Het leven van Roel Houwink had meer tragische aspecten, dan je op het eerste gezicht zou denken. Zo verzeilde hij in de oorlog in fascistisch vaarwater – overigens zonder zichzelf als nationaal-socialist te zien en bijvoorbeeld nadrukkelijk afstand te nemen van de jodenvervolging – door lid te worden van de Kultuurkamer en te publiceren in tijdschriften als De Schouw en Haagsch Maandblad en – bijvoorbeeld jurylid – mee te werken aan de gelijkgeschakelde Nederlands(ch)e Omroep.
Allemaal vanuit een diepgevoeld en ook al voor de oorlog beleden bezorgdheid over de ondergang van de Westerse beschaving. Dat leidde na de oorlog tot een enkele jaren durend publikatieverbod – wat hij overigens oprecht kon billijken – en een leven op de achtergrond. Hoe dan ook: een fascinerende man, in zijn levenslange zoektocht naar het schone en het ware.