je strompelde als een gewond hert door de steeg
ik had je al een poosje niet meer gezien
zonder te struikelen
Zo begon Joris Miedema zijn gedicht ‘Prooi’ over zijn aan de ziekte van Huntington lijdende vader. Ik schrok toen ik het las – ook van het slot, waarin de zoon zijn vader in de armen sluit:
in je ogen zag ik de angst van een opgejaagd dier
sloot je in mijn armen
zoals jij vroeger met mij deed
Ik moest denken aan de componist Peter Schat, die eens een klein stukje voor me uit liep. We kwamen beiden bij Donemus aan de Paulus Potterstraat in Amsterdam vandaan, zijn uitgever, mijn toenmalige werkgever. Schat bleef staan, dicht tegen het hek van de tuin van Coster Diamonds aan, omdat lopen hem kennelijk veel moeite kostte.
Ik hield in, net als de zoon in het gedicht. Niet omdat Schat, net als de vader, hopelijk zou denken dat ik moeite had hem in te halen, maar omdat ik me verbeeldde dat hij, de beroemde componist, het niet leuk zou vinden als ik hem zo kwetsbaar zag staan wanneer ik voorbij liep naar de tram.
Ik had iets soortgelijks moeten doen als wat de zoon deed: hem aankijken, zeggen: ‘Zullen we samen naar de tram lopen?’ en hem mijn arm aanbieden. Ik weet niet hoe hij gereageerd zou hebben: aanvaardend of afwijzend. Wel dat hij tegen het eind van zijn leven, toen hij en ik juist hadden afgesproken dat we samen mooie foto’s uit ons archief zouden uitzoeken voor op zijn nieuwe, door zijn zoon te maken website, milder was geworden. Want hij kon er wat van: schreeuwen tegen onze muziekredacteuren bijvoorbeeld als een lettertype of lay out van een stuk niet naar zijn zin was.
Daarom denk ik eigenlijk dat hij, met Camus, gezegd zou hebben: ‘Loop niet achter me (…), loop niet voor me (…), loop gewoon naast me.’
Ik weet ook dat mensen die dingen vrij kunnen laten, die kunnen improviseren, kwetsbaarheid incalculeren. Hoewel Schat bij de strenge Pierre Boulez studeerde, kon hij in zijn vroege werk, – bijvoorbeeld in zijn Octet uit 1958 -, de musici vrij laten om gaandeweg de uitvoering bepaalde keuzes te maken.
Ook weet ik dat een assistent van Schat mij eens vertelde dat hij op zijn sterfbed niet alleen alle politieke verwikkelingen in de wereld nog op tv volgde, en daar commentaar op gaf, maar dat hij evenzeer kon genieten van kleine geluksmomenten, omringd door wat mensen.
Maar daar op straat straalde hij eenzaamheid uit, en ook dat was tekenend voor de nu vijftien jaar geleden overleden componist. Hij behoorde niet tot de door de gezaghebbende musicoloog Leo Samama benoemde Grote Drie (Matthijs Vermeulen, Rudolf Escher en Ton de Leeuw) en zette zichzelf door zijn gedrag ook vaak overal buiten. Al wordt zijn muziek niet vaak meer uitgevoerd, toch hoop ik dat de herinnering eraan zal blijven.
Els van Swol leest alles wat los en vast zit en slaat als het even kan geen toneelvoorstelling van Shakespeare over. Zij bezoekt regelmatig het concertgebouw waar ze dan weer over schrijft in haar columns.