Krooshekreiniger

Een heel jonge schrijver had mijn eerste boek gelezen. Hij zei: ‘Mooie verhalen. Maar ik vind je wel hard. Ik mis een beetje de liefde.’ Ik nam een slokje van mijn spa. ‘Oh,’ zei ik. ‘Maar Arnon Grunberg heeft anders gezegd dat ik heel liefdevol mijn personages naar hun noodlottig einde leid. En dat gevoel heb ik zelf ook wel een beetje. Ik heb er best wat liefde in gestopt.’
Hij knikte. ‘Arnon Grunberg. Ja. Bij hem heb ik de liefde eerlijk gezegd ook nooit zo gevoeld. Misschien een heel klein beetje bij Tirza. Maar verder… Misschien delen jullie daarin een bepaalde afwijking, een soort vervormd beeld van wat liefde is. Alsof het liefdevol is om heel afstandelijk en precies te beschrijven hoe iemand de afgrond in verdwijnt. Misschien verwarren jullie afstandelijke precisie met liefde. Of jullie zijn verliefd op je eigen genadeloosheid en jullie verwarren die verliefdheid met liefde voor degenen die het allemaal moeten ondergaan.’
‘Maar het is toch ook heel genadeloos wat er allemaal gebeurt in de wereld?’ zei ik.

‘We hebben het hier niet over wereld. We hebben het over jouw verhalen. En daar ben jij toch echt zelf verantwoordelijk voor, Gerda Blees. Ik bedoel, die vrouw op dat dak met die windvlaag. Zoiets doe je toch niet? En dat jongetje met die machine, die bulldozer of wat is het…’
‘Een krooshekreiniger.’
‘Krooshekreiniger. Maakt ook niet uit. Je laat hem gewoon grijpen.’
‘Maar daar kan ik toch niets aan doen?’ zei ik. ‘Zo ging het verhaal nou eenmaal.’
‘Ja, maar dat had niet gehoeven hè? Je had het ook anders kunnen laten eindigen. Met een beetje hoop ofzo.’
‘Nee,’ zei ik, ‘het spijt me. Dat kon echt niet.’ Ik dacht even na. ‘Je kan het ook zo bekijken: als ik niet de moeite genomen had om al die mensen te verzinnen, hadden ze überhaupt nooit bestaan. Dat kan je toch wel als een soort van liefde zien.’

‘Ja hoor,’ zei de heel jonge schrijver. ‘En als je vlees eet dan worden er dankzij jou ook ontelbaar veel dieren geboren die anders nooit hadden geleefd. En dat is ook allemaal uit liefde voor de dieren, dat iedereen aan de barbecue gaat zodra de zon begint te schijnen.’
‘Maar ik hield wel echt van ze,’ zei ik. ‘Ik hou van ze, van allemaal, of ze nou doodgaan of niet. Dat moet je toch terug kunnen lezen.’ Hoopvol keek ik de heel jonge schrijver aan, maar hij keek terug met de blik van een schoolmeester die nu echt geen smoesjes meer accepteert. Te laat is te laat. Genadeloos is genadeloos.
‘Goed,’ zei ik. ‘Oké dan. Ik zal er nog eens naar kijken, of het misschien beter kan qua liefde, in de toekomst.’
‘Mooi zo,’ zei de heel jonge schrijver. Hij stond op. ‘Ik ga nog een biertje halen. Blijf je zitten? Ik ben zo terug.’

 


Foto: fotoBuffel

Gerda Blees schrijft als gastcolumnist  tot september voor Literair Nederland tweewekelijks een column. Ze debuteerde in 2017 met de verhalenbundel ‘Aan doodgaan dachten we niet’. In april debuteerde ze met de dichtbundel ‘Dwaallichten’.

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Gerda Blees: