Op een zomerse woensdag ging ik naar het lunchpauzeconcert in het Amsterdamse Concertgebouw, waar het Koninklijk Concertgebouworkest onder leiding van Daniele Gatti samen met sopraan Eva-Maria Westbroek het slotgezang van Brünnhilde (uit de Götterdämmerung) van Wagner uitvoerde.
De recensent van dagblad Trouw schreef na het concert van diezelfde avond, dat het ‘”Schlussgesang”, dat ze hier voor de allereerste keer zong, haar werkelijk paste als een handschoen [met] een orkest dat op de toppen van zijn kunnen speelde’.
Dat over die handschoen parachuteerde mij naar de tentoonstelling ‘Rendez-vous met Frans Hals’ in het Frans Hals Museum in Haarlem.
Ik moest denken aan het doek Portret van een dame met handschoenen van Frans Hals en hoorde het prachtige, korte verhaal dat Gerdien Verschoor er, speciaal voor deze tentoonstelling, bij schreef. Die dame van Frans Hals werd voor mij opeens Brünnhilde, bevrijd uit de maliënkolder waarmee ze was vergroeid, zoals die dame was vergroeid met haar handschoenen. Ook de ik-figuur in het verhaal van Gerdien Verschoor, Maurizio Canari XXIII, telg uit een Venetiaanse familie van handschoenenmakers, hielden die handschoenen in zijn greep. Hij wilde het mysterie achterhalen: hoe had Frans Hals die handschoenen zó kunnen schilderen? Maar de handschoenen gaven hun geheim niet prijs en dat maakte Maurizio onrustig. Koste wat kost wilde hij het geheim vatten, het mysterie ontdekken. Een mysterie dat er misschien in gelegen was, dat de handschoenen nog niet af waren, ‘niet helemaal gepolijst: aan de ringvinger kleefden nog wat schilfers’.
Maurrizio Canari reist van Venetië naar Haarlem, deels op de fiets (O, die buitenlanders, denk ik dan. Door zomers Nederland zwabberend op de fiets!). In het museum snijdt hij op een onbewaakt moment de handschoenen uit het schilderij en neemt ze mee naar Italië. Dan volgt de teleurstelling: ‘En gek, dat het me toch nog verraste: ze waren zo hard en zo koud als het allerhardste en allerkoudste marmer dat ik ooit had aangeraakt’. Hij probeert ze na te maken, die handschoenen, ‘maar in mijn beweging, in die onbewaakte fractie van een seconde, rukten de marmeren handen zich los. Vingers vlogen door de ruimte. De handschoenen van Frans Hals spatten op de vloer in stukken uiteen.’
Later maakt Canari opnieuw de reis naar Haarlem. De scherven van de losgesneden handschoenen naast zich op de bijrijdersplaats of onder de snelbinders van de fiets. Hij legt ze in een bagagekluisje in het Frans Hals Museum. Het was hem niet gelukt het raadsel aan de handschoenen te ontfutselen. De betovering was verbroken, letterlijk gebroken, en de sleutel van het kluisje (fantaseer ik erbij) raakt zoek.
Nooit doen, zoiets. Laat het mysterie het mysterie. Probeer het niet te vatten, laat staan na te bootsen, want dat lukt toch niet. Hooguit kun je proberen het onaffe – in dit geval van de handschoenen – in je verbeelding aan te vullen. Dát is wat beeldende kunst, maar ook literatuur en muziek van je vragen. En dat is meer dan genoeg.
Els van Swol leest alles wat los en vast zit en slaat als het even kan geen toneelvoorstelling van Shakespeare over. Ook bezoekt zij regelmatig het concertgebouw waar ze dan weer over schrijft in haar columns.