Recensie door: Martin Lok
De Duitse schrijver Hans Fallada (1893-1947) heeft een flink oeuvre nagelaten: hij schreef tussen 1920 en 1947 meer dan vijfentwintig boeken, oftewel ongeveer één per jaar, waarvan overigens een deel postuum werd gepubliceerd. Het grote succes kwam in 1932, toen hij Kleiner Mann, was nun? publiceerde, dat nu in een nieuwe vertaling bij uitgeverij Cossee is uitgebracht. Het is in korte tijd het tweede boek van Fallada dat in het Nederlands is vertaald. Vorig jaar verscheen reeds Alleen in Berlijn, een andere bestseller van de Duitse auteur. Een boek waarin volgens Adam Freudenheim van het Britse Penguin de kleinburgerlijke alledaagsheid van de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog centraal staat. Ook in Wat nu, kleine man?, de Nederlandse titel van Fallada’s roman uit 1932, is de hoofdrol weggelegd voor de ‘kleine man’, fijntjes geportretteerd in Johannes Pinneberg, eerst boekhouder, later winkelbediende en nog later werkeloze.
Wat nu, kleine man? speelt zich af tijdens de economische crisis van de jaren twintig. In een beknopt vierluik schotelt Fallada ons een aandoenlijke zoektocht naar geluk voor. Een zoektocht van Pinneberg met zijn jonge vrouw Engeltje, die zorgeloos begint in de ‘grote’ stad Platz, voor het eerst struikelt in de provinciestad Ducherow en hard onderuit gaat in de metropool Berlijn, om zich toch weer uit het moeras der ellende te ontworstelen in een moestuin buiten Berlijn. Alle ups en downs van het leven komen langs. De verliefdheid van twee mensen die elk op hun eigen manier eenzaam waren en in elkaar een soulmate vinden. De tegenslag van een eerste zwangerschap, als de – nog niet gehuwden – enigszins beschroomd een pessarium proberen te bemachtigen. De blijdschap van het voorgenomen huwelijk. Het onbegrip van Engeltje als Pinneberg zijn huwelijk lijkt te ontkennen en haar woede als ze ontdekt dat hij daarvoor een veel te klein overmatig gemeubileerd stoffig hol als kamer heeft gehuurd. De vreugde van de geboorte van ‘het wurm’. En zo kan ik nog wel even doorgaan. De zoektocht naar geluk gaat op en neer, en de emoties van Pinneberg en Engeltje bewegen zich zo op het eerste gezicht willoos op deze baren mee.
Soms is het ongeluk ongelofelijk alledaags en vertederend. Zoals de waterige erwtensoep die onervaren kokkin Engeltje haar man als eerste gerecht hun eerste echt gezamenlijke dag in Ducherow voorzet. En als je dan als lezer denkt dat het niet erger kan, laat Fallada haar de volgende dag de waterige soep zo ver inkoken dat het op het laatst ‘steenkool’ is. Ook de tweede dag in Ducherow is Pinneberg blijkbaar geen gevulde maag gegund.
Wanneer Pinneberg als boekhouder ontslagen wordt trekken de jonggehuwden naar Berlijn, waar Johannes na enige tegenwind aan de slag gaat als winkelbediende. Het leven blijft sober, maar er breken nu duidelijk gelukkiger tijden aan. Symbool hiervoor staat de aanschaf van een cadeau van Pinneberg voor zijn Engeltje: een kaptafel, waaraan hij vrijwel zijn gehele eerste maanloon in Berlijn spendeert. Alhoewel deze kaptafel de Pinnebergs overal blijft volgen, geldt dat niet voor het geluk. Dat lijkt voor hen louter voor enkele vergeten minuten weggelegd lijkt te zijn. Het ongeluk ligt voor de ‘kleine man’ steeds weer op de loer. Als in de winkel waar Pinneberg in Berlijn werkt een organisatieadviseur zijn intrede doet en de verkoop met verkoopquota rationaliseert zet de neergang opnieuw in. Een neergang die uiteindelijk leidt het ontslag van Pinneberg en hem en Engeltje uit hun huis drijft.
Fallada schreef zijn roman in een fijne, lichtvoetige taal, vol humoristische kwinkslagen. Als lezer moest ik dan ook vele malen glimlachen, hoe groot de teleurstellingen van de ‘kleine man’ ook waren. Zoals bij de kennismaking van Pinneberg met de vader van Engeltje: ‘Zo, bent u de jongeman die met mijn dochter wil trouwen? Aangenaam kennis te maken. Gaat u zitten. Misschien komt u er nog wel van terug.’ Op vergelijkbare ludieke wijze vat Fallada de verwachting van het burgerlijke geluk samen: ‘Uit de verte ziet een huwelijk er heel simpel uit: twee mensen trouwen met elkaar en krijgen kinderen. Je hebt een gezellig leventje samen, bent zo lief mogelijk voor elkaar en probeert hogerop te komen. Kameraadschap, liefde, een beetje vriendelijkheid, eten, drinken, slapen, de zaak, het huishouden, ‘s zondags een uitstapje, een enkele keer ‘s avonds naar de bioscoop. Klaar is Kees.’ Een verwachting die in het leven van de Pinnebergs alledaags wreed verstoord wordt als ze weinig geld bezitten en ze de vraag moeten beantwoorden of je als pasgehuwd stel echt beter een vierpits dan tweepits gasstel kunt bezitten. Het zijn dit soort futiele problemen die Pinneberg en Engeltje steeds weer van hun koers op geluk afdrijven. ‘De mens is vrij, Pinneberg’ zegt Heilbutt, een vriend van Pinneberg halverwege de roman, als deze de terneergeslagen winkelbediende probeert op te monteren. Deze menselijke vrijheid is de tobberige Pinneberg echter geheel vreemd. Wat hem evenwel niet de das blijkt om te doen. Steeds weer houdt Pinneberg het hoofd – letterlijk en emotioneel – toch weer boven water. Fallada’s ‘kleine man’ is in al zijn onzekerheid en fragiliteit toch weerbaar en robuust.
Wat nu, kleine man?
Auteur: Hans Fallada
Vertaald door: Nico Rost
Verschenen bij: Uitgeverij Cossee (2011)
Aantal pagina’s: 349
Prijs: € 21,90