Ik was een handdruk verwijderd van Willem Elsschot. In de hal van het verpleeghuis zaten meneer en mevrouw Elzinga aan een klein rond tafeltje. Hij vroeg of ik hen gezelschap wilde houden. Oud-leraar Nederlands, bijna tachtig, met ogen die je peilend en nieuwsgierig opnamen. Borrelglazen op tafel. Opeens hadden we het over literatuur, over Elsschot. Of ik die kende? Op de kweekschool had hij een scriptie over Elsschot geschreven. Maar er was meer, een kleine correspondentie – waarin Elsschot hem vriendelijk en vaderlijk ‘Geachte jonge Vriend’ noemde – en een ontmoeting. Elsschot nodigde Elzinga uit voor een wandeling door het Antwerpen van Het Dwaallicht. Er zijn foto’s van, verloofde mee, ouders mee. Dat vond ik wel ontroerend. Zou ik de hele familie meenemen als bijvoorbeeld Connie Palmen mij uitnodigde voor een wandeling door het Amsterdam van I.M.?
De jonge Vriend noemde ik op mijn beurt meneer. ‘Wat is jouw favoriete Elsschot?’ vroeg hij met verreikende stem. Ik aarzelde. Eén uiterlijk kenmerk van meneer Elzinga heb ik nog niet genoemd. Zijn ene been was tot boven de knie geamputeerd. ‘Villa des Roses,’ antwoordde ik. Een prachtig boek, dat vonden we allebei, en zijn vrouw ook. Vanwege de portretten van al die hotelgasten, en het treurig lot van die aap. Pas in tweede instantie, en wat voorzichtig, durfde ik Lijmen/Het Been te zeggen, het boek dat echt indruk op me had gemaakt.
Je staat er niet bij stil, maar er is een tijd geweest dat Lijmen (1924) wel bestond en Het Been (1938) niet. Ze stonden in de jaren tachtig als één titel op de verplichte leeslijst voor Nederlands. Deze lijst, getypt en daarna vlekkerig gestencild, was mijn springplank naar het lezen van andere boeken dan ik tot dan toe deed. De zakenmannen Boorman en Laarmans splitsen vrouw Lauwereyssen en haar broer, eigenaren van een smederij en gespecialiseerd in keukenliften, honderdduizend exemplaren van het Wereldtijdschrift in hun maag. Het is een geschiedenis over ijdelheid en eigenbelang. En wroeging. Zeker als bij vrouw Lauwereyssen een been moet worden afgezet door gebrek aan geld voor medische zorg. Lijmen/Het Been schonk mijn puberbrein een groeispurt, een sprong naar verbinding: ik wás Boorman, ik wás Laarmans en ik wás vrouw Lauwereyssen. Ik was vooral haar. Goedgelovig, halsstarrig, principieel. Zelfs als het in je nadeel uitvalt. Ook ik zou blind voor de spijt van een ander de laatste termijn van dat Wereldtijdschrift betalen. Door Lijmen/Het Been leerde ik – misschien wel voor het eerst – licht, donker en grijstinten in mezelf kennen.
Enkele jaren geleden is meneer Elzinga overleden. Zo intensief als die eerste keer hebben we elkaar daarna niet vaak meer kunnen spreken. De gaten in zijn geheugen groeiden, zo ook de noodzaak voor meer zorg. Hij verstilde, zijn stem werd zachter, onzeker. Zij bleef hem ’s middags van de afdeling halen naar het vaste tafeltje in de hal. Soms, als ik in gedachten het verpleeghuis binnenstap, denk ik hen daar te zien zitten, onafscheidelijk, met gastvrije blikken en jonge jenever.
Willem Ellenbroek en Laurens Elzinga, Uw brief is bijna een tragedie die mij deed huiveren. Het contact van Laurens Elzinga met Willem Elsschot (W.E.G.-cahier 5, 2008)
Eric de Rooij is schrijver, dichter en humanistisch geestelijk begeleider. In 2020 verscheen zijn debuutroman De wensvader bij uitgeverij kleine Uil. In zijn columns schrijft hij over boeken die iets voor hem betekend hebben.