Het was vroeg in de ochtend, warm en veelbelovend. Een veelbelovendheid die plakkerig en teleurstellend door de stroperige hitte zou wegsijpelen, zoals altijd. Ik was op weg naar huis. Vanuit de verte zag ik een vrouw staan die met onderzoekende blik de voorgevel van een huis afzocht. Een vrouw zoals je ze niet zo vaak meer ziet. Groot en bevallig, het kastanjebruine haar, met grijs doorschoten als een in één vloeiende beweging opgedraaide suikerspin om het hoofd gevormd en vastgezet met ivoren kammetjes. Dat laatste verzin ik, want ik kon niet echt zien of de kammetjes van ivoor waren. De donker houten voordeur van het huis zag er niet uit alsof die plotseling geopend zou worden. Het onkruid stond hoog opgeschoten. Verraad van een desolaat leven.
De onderzoekende vrouw stapte naar achteren de straat op, legde haar hoofd in haar nek en keek naar de bovenverdieping. Hopende op dat, wat bij de voordeur niet verscheen, daarboven kon worden verwacht. Dat ze iets verwachtte was duidelijk. Een gordijn dat licht bewoog, een schim die zich terugtrok, een raam op een kier. Ik fietste de onderzoekende vrouw voorbij en keek opzij naar de woekerende heg, de smalle doorgang naar de voordeur, een groencontainer half op, half naast het pad. De onderzoekende vrouw moet iets met het leven in dat gesloten huis te maken hebben gehad, begreep ik. Want dat zie je tegenwoordig niet meer. Mensen die voor een dichte deur staan. Of het moet de pakketbezorger zijn. We weten tegenwoordig altijd waar iedereen die tot ons leven behoort, zich bevindt. We gaan elkaar niet zomaar meer bezoeken. Daar gaan dagen van planning aan vooraf.
De onderzoekende vrouw had iets herkenbaars, iets traditioneels en strijdbaars, als een suffragette van voor de oorlog. Of als van een moeder die zich door niets laat tegenhouden als het om het welbevinden van haar kind gaat. Of als de vrouw die er van overtuigd is dat haar man, die haar verlaten heeft, nog van haar houdt. Zoals de vrouwen uit de verhalen van Lydia Davis. Vrouwen die kloppen op deuren van appartementen, argwanend rond het huis sluipen op zoek naar een spoor van hun vroegere bestaan. Die achteruit lopend het huis waar ze dachten welkom te zijn, onderzoekend en verwachtingsvol afspeuren op een aanwezigheid die hen verwelkomt. Vrouwen die steeds opnieuw hun eigen handelen en dat van hun (ex)-man analyseren om daarmee de uitkomst naar hun hand te kunnen zetten. En terwijl ze beter weet, komt ze er al analyserend op uit dat hij, die ze zoekt, een goede reden heeft om er niet te zijn.