Els van Swol (1952) blogt sinds 2012 op haar eigen website over muziek, toneel, film, literatuur, filosofie, beeldende kunst en nog veel meer, kortom over alles wat raakt aan cultuur en cultuurgeschiedenis. Wat haar boeit zijn de tegenstelling tussen goed en kwaad en de kunstenaars die zich op de grens daarvan bewegen.
Minimaal een keer per week plaatst ze op haar website een blog. Sinds 2015 schrijft ze recensies voor Literair Nederland. Ze recenseert eveneens voor NBD Biblion, een organisatie die bibliotheken ondersteunt en het lezen wil bevorderen, en voor cultuurwebsite 8WEEKLY. Daarnaast schreef zij zeven boeken, waarvan Tien boeken, tien deugden, over Philippe Claudel, een paar maanden geleden verscheen.
Wat drijft jou om te schrijven? Je produceert best veel.
‘Ik heb zelf niet het gevoel dat het veel is. Van de recensies, ook voor Literair Nederland, hangt het af van met welke andere zaken ik nog bezig ben, een cursus of zo, of van wat ik toegestuurd krijg. Alleen voor 8WEEKLY schrijf ik iedere maand. Ik bezoek dan een tentoonstelling en vertel er wat over. En ik schrijf voor Kerk in Mokum, een tijdschrift voor kerk, cultuur en samenleving van de Protestantse Kerk Amsterdam. Ik ervaar het niet als veel schrijven, het is een hobby. Wat mij drijft is creatief bezig zijn. Zo heb ik ook als vrijwilliger een keer per maand een muziekclubje waar ik dan een lezing geef. Ik duik in de muziekgeschiedenis, zoek van alles bij elkaar over een bepaald muziekstuk of een componist, vertel er wat over en hoop dat mensen dan zeggen: Wat heb ik een heerlijke middag gehad. Soms gaan ze een cd kopen van een componist waar ze voorheen nooit van hadden gehoord. Dan is mijn middag goed.’
Els van Swol deed de opleiding tot muziekbibliothecaris aan de vroegere Frederik Muller Academie en studeerde later Kunst en Cultuurwetenschappen bij de Open Universiteit. Daar was muziek een vak, net als beeldende kunst, literatuur, filosofie en cultuurgeschiedenis. Ze studeerde af op het filosofische Het kwaad denken van Susan Neiman en de roman Het verslag van Brodeck van Philippe Claudel. Van Claudel was ze zo onder de indruk dat ze zelf een boek over hem en tien van zijn romans ging schrijven: Tien boeken, tien deugden (2021).
Wat trok je aan in zijn boeken, wat is de gemene deler?
‘Hij schuurt. Er zit een soort dialectiek in. Goed en kwaad, licht en donker, in een vaak heel bloemrijke taal. Die schuurt met het thema waar hij over het algemeen over schrijft, het kwaad, en dat vind ik interessant. Dat is de gemene deler die mij in een kunstwerk aanspreekt, in boeken, muziek of wat dan ook. Ook in beeldende kunst ja. Ik herinner me dat ik voor het eerst met vakantie in Vlaanderen was. Het regende, ik had te weinig boeken bij me en ging een boekwinkel binnen. Toen is mijn liefde voor de Vlaamse literatuur geboren. Zowel de beeldende kunst die je daar ziet als de literatuur zijn wat rauw. Die heeft ook heel bloemrijke taal en toch schuurt het. Die twee kanten zitten ook in Claudel, en trouwens ook bij Shakespeare, waar ik ook een groot fan van ben, dat komische en het tragische. Componisten als Carl Nielsen en Francis Poulenc hebben het ook.
Zelf ben ik een boek over Claudel gaan schrijven omdat ik het zo interessant vond wat hij schrijft. Er waren toen tien romans van hem vertaald en ik dacht, tien is een mooi getal, wat kan ik daarmee? Toen stuitte ik toevallig op het boekje Tien waarden om in te geloven van Bernard Luttikhuis en heb ik dat als kapstok gebruikt voor de boeken van Claudel, zodat er een mooie structuur ontstond en mijn verhaal meer werd dan een uittrekselboek.’
Een ander boek van Van Swol is Mythe, mysterie, mystiek, (2019), een “kennismaking en een in memoriam” over de in 2016 overleden theoloog Henk Vreekamp, die zichzelf ook wel als “heiden christelijke” voorganger omschreef.
Wat was de aanleiding om dat boek te schrijven?
‘Er was een studiedag in de synagoge in Zwolle over het werk van Vreekamp die toen een jaar eerder overleden was. Ik kende hem en zijn vrouw en ik kende de serie van de Vereniging voor Theologie en Maatschappij – die inmiddels door KokBoekencentrum wordt uitgegeven – en het leek me leuk om Vreekamp daarin te laten opnemen. Aan zijn vrouw heb ik gevraagd: zou je medewerking willen verlenen als ik voorstel om dat te gaan schrijven? Dat vond ze enig. Ik kreeg de volle medewerking, maar heb zijn archief niet mogen raadplegen omdat zij erop stond dat het echt alléén mijn visie op zijn werk was die ik zou weergeven. Daarom wilde ze ook niet dat ik een hoofdstuk Receptie zou toevoegen, waarin ik in zou gaan op reacties op zijn werk anders dan die van mijzelf. Verder was het een hele leuke samenwerking. Nee, ik heb niet overwogen om het dan maar niet te schrijven, ik wilde het toch graag doen.’
Uit dat boek en uit andere van je teksten blijkt dat je nogal wat Bijbelkennis hebt.
‘Die heb ik niet bij de Open Universiteit opgedaan, het is altijd mijn persoonlijke interesse geweest. En dan voornamelijk de joodse uitleg van de Bijbel, waar Vreekamp ook erg sterk in was. Ik heb in verschillende commissies op dat terrein gezeten, kerkenraadcommissies en zo, ben er altijd wel mee bezig geweest. Als puber niet, ik ben wel christelijk opgevoed, maar keek toen kritisch naar de kerk. In Leeuwarden, waar ik een tijd gewoond heb, ging ik praktisch niet naar de kerk. Maar toen mijn ouders daar ook kwamen wonen ging ik samen met mijn vader, dat was gezellig.’
Vanwaar de interesse voor de joodse kant van de Bijbel?
‘Die is meer concreet, de joodse uitleg van de bijbel, meer op het aardse gericht. Geen dogma’s van dit of dat moet je geloven, gewoon praktisch doen, het geloof in praktijk brengen, letterlijk. Daar gaat het in het jodendom om, er handen en voeten aan geven. In het Hebreeuws zijn woord én daad een en hetzelfde woord: dabar. “Geen woorden maar daden” klinkt daarom in mijn oren dus vreemd. Denk aan de zeven werken van barmhartigheid: hongerigen voeden, dorstigen water te drinken geven, vreemdelingen opnemen, naakten kleden, zieken bezoeken, gevangenen bezoeken en doden begraven. Het gaat erom de wereld beter te maken.’
De Bijbelteksten die je onder andere aanhaalt in het boek over Vreekamp en ook in dat over Claudel, en die ook wel in je blogs voorkomen, ken je die uit je hoofd?
‘Bij Claudel heb ik heel weinig aangehaald en met enige schroom, want ik was me erg bewust van het feit dat hij humanist is. Maar door die opvoeding zit er zoveel bagage dat er al snel een koppeling met zo’n tekst in me opkomt. En soms heb ik ook wel eens een klepel waar ik de klok even voor moet opzoeken. Leve het internet hè.
Nee, de allernieuwste vertaling van de Bijbel heb ik niet gekocht. Dat wordt te gek ook. Ik heb er laatst iemand uit horen voorlezen, vond ik wel mooi, maar om nou nog weer een vertaling te kopen… Ik heb er al een paar en ben geen theoloog. Ik heb een paar jaar Ivriet gedaan, het moderne Hebreeuws, en kan in het oude Hebreeuws sommige dingen wel plaatsen. Over vertalingen zijn hele hetzes gevoerd. Dan denk ik, ja ach…’
Je schreef ook twee boeken over muziek, waaronder Dialoog in muziek (Panta Rhei, 1997) over de invloed van de joodse muziek op de westerse muziekgeschiedenis. Hoe zit dat precies?
‘Die invloed is er, vanf het Gregoriaans, tot nu toe. Maar dat weten weinig mensen, eigenlijk heel vreemd. De invloed kwam vanuit wat we nu Israël noemen naar hier, mensen gingen over en weer. Bij Monteverdi zijn er veel invloeden, die zat in het getto in Venetië en heeft daar de joodse muziek gehoord. Er zijn ook twintigste-eeuwse componisten die zich bewust hebben laten beïnvloeden, niet-Joodse componisten. Je kunt het soms horen, in bepaalde uitvoeringstradities van het Gregoriaans die daar echt op gestoeld zijn en bij Monteverdi in bepaalde versieringstechnieken. Je vindt de invloed ook terug in de getallensymboliek in allerlei werken van J.S. Bach. Vervolgens bij de joods-christelijke componist Mendelssohn-Bartholdy, in werken van Schubert en vooral in Russische muziek van met name Rimski-Korsakow en Sjostakovitsj.’
Je schreef ook een boek over je moeder.
‘Het is een biografie van mijn moeder. De titels van de hoofdstukken zijn ontleend aan de delen uit Dieterich Buxtehude’s cantate Membra Jesu Nostri. Mijn vader en ik hoorden dat stuk tijdens het Festival Oude Muziek in Utrecht, niet lang nadat mijn moeder was overleden. Het maakte een verpletterende indruk. Vandaar de keus voor de hoofdstuktitels als kapstok voor de indeling. In het boekje kijk ik door de ogen van mijn moeder naar de kunst waar zij van hield: beeldende kunst, (binnenhuis)architectuur, literatuur, klassieke en jazzmuziek. Ik probeerde deze voorliefdes psychologisch te duiden. Op deze manier ontstaat ook een tijdsbeeld en gaat het ook over kunstgeschiedenis. En bepaalde kanten van het karakter van mijn moeder ben ik al schrijvende steeds beter gaan begrijpen.’
Voor Shakespeare heb je een grote liefde. Wanneer is die ontstaan en wat trekt je in hem aan?
‘Dat was in 1993. Ik zat tv te kijken, zapte wat en toen kwam er een opvoering van Hamlet voorbij, opgenomen in het Hilversumse raadhuis onder regie van Dirk Tanghe en Berend Boudewijn. En toen was ik verkocht! Ik dacht, dit is wel zo iets moois! Ik heb Shakespeare natuurlijk op de middelbare school gehad, maar toen drong het nog niet zo tot me door, het hoorde gewoon bij de les. De opvoering was zo mooi gedaan dat ik er meer van wilde weten. Sindsdien ga ik altijd als Shakespeare ergens opgevoerd wordt. Ik ben gek genoeg om er ook voor op reis te gaan. Vrienden van me zijn ook grote fans, we delen die liefde. Een van hen is een Engelse toneelspeler. Ze sturen weleens linkjes door over opvoeringen in Engeland en dan ga ik daar ook naar kijken. Het is een totaal andere opvoeringstraditie dan in Nederland. Het grootste verschil zit er misschien in dat Engelse regisseurs meestal dichter bij het origineel blijven en Nederlandse niet altijd. De eerste opvoering van een Shakespearestuk vond in Nederland pas halverwege de negentiende eeuw plaats. Bovendien kent Nederland regisseurstoneel: de visie van een regisseur op een bepaald stuk is nadrukkelijk aanwezig. Het is heel leuk om kennis te nemen van dat verschil.
Ik ben ook een paar keer in Stradford-upon-Avon geweest, maar heb daar geen opvoering bijgewoond. Wel in Londen. Wat me trekt is misschien toch ook wel weer die dialectiek, goed, kwaad, tragedie, komedie ineen. En het mengen van dingen. Grensgangers zijn het eigenlijk, dit soort kunstenaars en in die verschillende stijlen. Dat is denk ik wel een kenmerkend woord.’
Je blogs op je website zijn heel verschillend. Soms zijn het recensies, soms boekaankondigingen of een verhaal over iets anders, met veel boektitels en auteursnamen. Heb je die associaties allemaal paraat?
‘Soms moet ik wel wat nazoeken, maar iemand heeft ooit tegen me gezegd: “Dat is een hele leuke soort kortsluiting in jouw hersenen.” Dat vond ik het mooiste compliment dat ik ooit gehad heb. Wanneer ik over literatuur aan het schrijven ben, schiet me vaak meteen een schilderij te binnen of een stuk muziek. Dat is de cultuurwetenschap in praktijk gebracht. Ik denk dat ik dat altijd heb gehad, door de studie misschien aangewakkerd. Maar het zat altijd al in me.’
Lees hier de recensie van Els van Swol
En kijk hier voor Els’ Blogs.
Foto: Nori Rutgers-Dekker