Op de foto droeg ze een scheefgezakte kroon en keek ze met een opgetrokken wenkbrauw in de camera. Ik kende haar niet, en toen ik de foto zag, op het affiche van de Victoriefonds Cultuurprijs, waarvoor ik was genomineerd in de categorie Letteren, dacht ik dat ze een man was. Maar ze was geen man, ze was Elly de Waard. Op de middag van de prijsuitreiking werd ze geïnterviewd door Ronald Giphart, die eind jaren tachtig als jonge student Nederlands in de Grote Zaal van Vredenburg in Utrecht had gezeten toen zij met haar dichteressengroep De Nieuwe Wilden de strijd aanbond met de mannen van de Maximalen. Een poëtische strijd, was de bedoeling, maar toen aan het eind van de avond witte duiven in de zaal werden losgelaten om de avond in vrede af te sluiten, ging het mis. Enkele duiven vlogen zich dood tegen het plafond, een vrouw die hoorde bij de Maximalen schold Elly de Waard uit voor dierenbeul, de zus van Elly de Waard pakte daarop een microfoon om de scheldster met een versterkte klap op het hoofd te slaan en dat was het startsein voor een veel minder poëtisch gevecht. ‘Heel vervelend,’ zei Elly de Waard. ‘Die jongens hadden allemaal veel te veel gebruikt. Dus dat was eens maar nooit weer.’
Dat waren nog eens tijden, dacht ik, braaf klappend voor Elly de Waard, braaf mijn stukje voorlezend toen ik aan de beurt was om aandacht te krijgen, braaf de vragen van Ronald Giphart beantwoordend, braaf de bloemen in ontvangst nemend, braaf klappend voor de andere genomineerden, braaf de uiteindelijke winnaar feliciterend en braaf lachend en poserend voor de fotograaf van de Alkmaarsche Courant. Dat waren nog eens tijden, toen er nog echt gekke dingen werden gedaan. Toen er nog werd gevochten, de vrouwen tegen de mannen. Dat heb ik toch maar mooi gemist, al stond ik in die tijd al wel mijn vrouwtje als we jongens- en meisjespakkertje speelden op het schoolplein. En ik kreeg zin om te gaan vechten, of een duif los te laten, of een kroon op te zetten en scheef te laten zakken en mijn linker wenkbrauw op te trekken. Ik zon op een daad van verzet, al wist ik nog niet precies waartegen.
Maar ik verzette me niet. Ik dronk een biertje, praatte wat na en ging samen met mijn moeder iets eten in het mooie plaatsje Bergen. Thuisgekomen aaide ik de kat en bekeek foto’s die een huisgenoot gemaakt had van mensen in Portugal die door bosbranden hun huis hadden verloren. Daarna zat ik nog een tijdje te praten, buiten op het balkon, gewoon omdat het nog kon.
Ik zin op een daad van verzet.
Gerda Blees schrijft tweewekelijks een column voor Literair Nederland. Ze debuteerde in 2017 met de verhalenbundel, Aan doodgaan dachten we niet. In april debuteerde ze met de dichtbundel, Dwaallichten.