Ik hou niet van elektrische apparaten. Ze doen bij mij nooit wat ze moeten doen, alsof er een vloek op rust. Ik heb dan ook geen vaatwasser, geen wasdroger of smartphone. Wel een wasmachine, waarvoor ik offers breng voor ik hem aanzet. Daarom heb ik ook geen e-reader, verklaarde ik tegen een kennis die me er eentje wilde aanpraten. Hij beweerde dat het voor mij onmogelijk was om al mijn boeken nog eens te lezen: als ik linksboven in de boekenkasten op zolder zou beginnen en rechts beneden in de kelder zou eindigen, had ik meer jaren nodig dan een mens gegund was. En ik had ze toch allemaal al gelezen. Waarom bewaarde ik ze nog? Ik zocht naar woorden om mijn geliefde boeken te verdedigen, maar ik kon ze zo gauw niet vinden. Tegelijkertijd vroeg ik me in een hoekje van mijn hersens af of de man misschien gelijk had. Er stonden boeken in mijn huis die ik in geen twintig, dertig jaar heb aangeraakt en zou dat waarschijnlijk ook niet meer doen. Moesten ze dan maar weg? Aafjes en Auden, Zola en Zweig. Afgedankt als kledingstukken die uit de mode zijn geraakt.
Geen denken aan. Een boek hoef je niet opnieuw te lezen om te herinneren hoe het was en wat je toen voelde. Weten dat het onder handbereik is, volstaat. Professor Faber uit Fahrenheit 451 van Ray Bradbury herinnert zich bij het zien van een bijbel nog steeds – na twintig jaar leven in een maatschappij waarin boeken verboden zijn – dat een van zijn boeken naar nootmuskaat rook. En neem nou dit gedicht van Hans Warren:
Het is een oud groen boek
‘Het is een oud groen boek, wat los;
het ruikt naar litho’s en naar regen.
Als ik het opsla roept de koekoek in Bohemen,
is ’t zomer, en een herdersknaap
met opgestroopte broek en mouwen
grijpt naar forellen in een grot;
of winter – en de kolenmeier rookt,
het zuiver hout geurt in de fluisterende stilte
van het verlaten woud.
Waar ben ik dan; slechts even, éven
toegeven aan dit zoet gemis,
aan dit geluk, die koekoek in Bohemen,
die jongen met zijn bruine benen,
dit boek, dit woud, dit oude zèlf,
zo lang geleden
dat het veel dieper dan naar huis gaan is.’
Ik kan me niet voorstellen dat Warren dit had geschreven als hij met een e-reader in zijn handen had gestaan. E-readers ruiken nergens naar. En wij zouden een bloedmooi gedicht armer zijn geweest. Maar de echte reden voor mijn verzameling boeken vertelde ik niet aan die kennis: mijn boeken zijn er ter geruststelling. Waarvoor, dat weet ik niet. Bij natuurrampen zullen ze niet helpen, noch bij oorlog, verduistering of hongersnood. Ik kan ze niet allemaal meenemen als ik moet vluchten voor een wereldbrand, niet meer de inhoud van buiten leren als ze verboden worden. Maar als ik naar mijn boekenkasten kijk, ervaar ik de geruststelling dat ik ben wie ik ben: mijn boeken hebben me geholpen om het te worden.
Poeziërecensent Hettie Marzak schrijft maandelijks een column voor Literair Nederland.