Duizenden ansichtkaarten

Van alles wat je doet, laat zich pas achteraf de betekenis zien. Ik las Mijn beter ik, Herinneringen aan Simon Carmiggelt, dat bij verschijning in 1991 gedoe veroorzaakte onder familie en lezers van zijn stukjes. Niemand wist dat Carmiggelt een geheime relatie onderhield met Renate Rubenstein. Ze schreef er pas over na het overlijden van Carmiggelt in 1987. Dat ze de minnares van Carmiggelt was geweest, tien jaar lang, tot aan zijn dood. De naam van de man die het label ‘meest getrouwde man van Nederland’ aan zijn trenchcoat had hangen, werd volgens velen door het slijk gehaald. Ze vonden Rubenstein vals, gemeen dat ze dit uit de doeken deed. Fans verdragen geen verschuivingen in het beeld van hun idool. Rubenstein deed het omdat ze niet anders kon. Na zijn dood schrijft ze dat haar behoefte over hem te praten overweldigend is. ‘Tien jaar lang heb ik over hem gezwegen want onze verhouding was clandestien en ik zou Simon met praten hebben kunnen schaden of verliezen. Maar ik heb hem nu verloren en kennelijk eis ik postuum mijn rechten op. Maar belangrijker is dat ik hem niet vergeten wil.’ Voor dit boek putte ze uit dagboekaantekeningen en herinneringen.

Carmiggelt was weg van de stukjes die zij schreef voor Vrij Nederland onder het pseudoniem, Tamar. In 1964 schreef hij  voor het eerst over haar in een van zijn Kronkels, ‘Tamar’ getiteld. Veertien jaar later werd ze gebeld door de latere biograaf van Carmiggelt, Henk van Gelder, die haar uitnodigde mee te doen aan de prijsvraag. ‘Wie is de echte Kronkel?’ Vijf schrijvers deden daar aan mee doen, waaronder Kees van Kooten en Rinus Ferdinandusse. Het was op verzoek van Carmiggelt zelf om haar te vragen mee te doen. Verliefdheid werd vanaf toen ingezet, al hadden ze dat zelf nog niet in de gaten.  Dan volgen de jaren dat hij haar bijna dagelijks belt. Hij schreef haar duizenden ansichtkaarten, brieven. Als hij met haar afsprak, was hij altijd te vroeg, dan wachtte op een bankje in het Sarphatipark tegenover haar huis (dat bankje, zou dat er nog zijn?). 

Na zeven jaar zegt Rubenstein tegen hem dat ze niet meer verliefd op hem is. ‘Ik heb vanmiddag tegen S. gezegd dat ik niet meer ‘zo verliefd’ op hem ben. S. vermoedde al zoiets. Ik vind het erg dat het zo is, maar niet erg dat ik het zei want het kon niet anders.’ Later voegt ze daaraan toe, ‘Na zijn dood ben ik daar anders over gaan denken. Waarvoor was het nodig dat ik dat zei? (…) Wat ik toen kennelijk zo nodig vond zie ik nu als een grote vergissing.’ Want ze hield van hem, alleen zijn toegenegenheid benauwde haar wel eens. Ze bleven elkaar ontmoeten, wel kwamen er minder kaartjes, minder telefoontjes.
Mijn beter ik is een oprechte liefdesverklaring
 die me na dertig jaar nogal in vertedering achterlaat. Twee beroemde schrijvers, die zoveel voor elkaar betekenden, konden elkaar niet in het openbaar zien. Na het verschijnen van Mijn beter ik, bleken zijn Kronkels gelaagder dan men dacht, was er liefde doorheen verweven, een boodschap aan haar. Waar de tijd overheen gaat, verandert alles, is er meer dan die ene waarheid. Hella S. Haasse schreef eens, ‘De waarheid zet uit naarmate we zelf groeien. Nooit achterhalen we haar.’ 

 

 


Inge Meijer is een pseudoniem, valt voor een goed verhaal, een stijl, een woord (keukentafel, zolderkamer), een mening.

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Inge Meijer: