Driehoog achter

Lang had ik niet aan Tsjechov gedacht, tot deze week Russisch vertaler Arie van der Ent op een literaire avond kwam praten over zijn vier-delige Repercussies uit het Russisch. Een keuze van zo’n zeshonderd gedichten van veelal onbekende dichters, maar ook van Paustovski, Charms, Tsjechov. ‘Van de ene dichter kom je bij de ander’, zei Van der Ent. En, ‘het zijn ook dichters van driehoog achter’. Ik zag ze daar zitten, aan een keukentafeltje, of leunend tegen het aanrecht, schrijvend aan een gedicht dat niemand onder ogen komt. Er is een zekere noodzaak nodig om te schrijven. Ik dacht aan Tsjechov, hoe hij zijn verhalen schreef aan een tafeltje in een kleine keuken van een rumoerig appartement ergens tweehoog achter. Waar altijd wat te doen was, dronken broers ruziënd binnen vielen, kinderen van familie rondhingen. Rond zijn negentiende begon Tsjechov, om zijn moeders geldzorgen te verlichten, humoristische verhaaltjes te schrijven. Waaronder ‘De dood van een ambtenaar’. Een portier niest per ongeluk in de nek van een afdelingschef. De portier put zich uit in verontschuldigingen. De afdelingschef verwenst hem naar de duivel. Thuis gaat de portier even liggen, sluit zijn ogen, sterft. Het heet een humoristisch verhaal te zijn. Humor is verpakte tragiek.  

Van der Ent leerde eind jaren zeventig Russisch van Karel van het Reve. ‘Lessen waar niemand beter van werd’, zei Van der Ent. Waarmee hij bedoelde dat Van het Reve het in zijn vrije tijd deed, studenten er geen punten voor kregen. Ware liefde laat zich niet belonen. Lang geleden schreef Karel van het Reve ter inleiding bij zijn Geschiedenis van de Russische literatuur, ’Er is maar een reden voor het schrijven van de literatuurgeschiedenis, en die reden is niet het nut dat zo’n boek zou kunnen afwerpen, maar de aardigheid dat de schrijver heeft gehad in het maken en de lezer zou kunnen hebben bij het lezen.’ Niemand verloochent een goede leermeester. Van der Ent schreef ter inleiding, ‘Dit is geen canon, geen weldoordachte oogst uit duizenden, miljoenen gedichten. Er was geen selecteerprogram, en geen criteria anders dan de luim van de vertaler. Die leidde tot de zee van regels, verzen en gedichten die nu, na bijna veertig jaar arbeid wordt ingedijkt.’ 

Van der Ent las een gedicht voor van Wladimir Kuilerovski (als ik de naam goed verstaan heb), dat op zeer eenvoudige wijze laat zien dat onderdrukking leidt tot opstand, een soort vechten tegen de bierkaai is.

‘In geleerde periodieken
 en in sombere kritieken
 al een eeuw of twee.
Hebben mensen hard gebeden
hard geschreven en gestreden
om een strategie te smeden
tegen het café.
Maar toch stroomt het giftig water
met zijn vrolijk geklater
als een woeste zee.
Vreest het kwaad geen tegenstander
groeit het monster als geen ander.
En verdringen dorstigen elkander
voor het dorpscafé.’

Ik moet deze vierdelige Repercussies natuurlijk hebben (oh, onbedwingbare hebzucht). Maar goed, terug naar Tsjechov, zijn verhaal De wilg begint zo, ‘Wie van u heeft wel eens over de postweg tussen de plaatsen B. en T. gereden?’ Ik weet van niets, maar voel me direct aangesproken. 

 

 


Inge Meijer is een pseudoniem, luistert graag naar een goed verhaal.

 

 

 

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Inge Meijer: