Er zat een huilende zakenman in de Overground van Liverpool Street Station naar London Fields. Het was maandagmorgen. Eerder die ochtend namen we de dubbeldekker naar St. Pauls Cathedral maar kwamen nooit aan. Er was een ongeluk gebeurd, we kwamen niet verder dan Liverpool Street. Terwijl we stil stonden keek ik vanuit de dubbeldekker van bovenaf naar de Londenaren op straat die zo bezig waren met de dingen die ze doen moesten, dat ze niet merkten hoe druk het was. Voor zover ik kijken kon, zag ik een lange rode sliert van dubbeldekkers door de straat slingeren. Alles stond stil. We stapten uit, de buschauffeur zei: ‘I’m sorry.’ Terwijl we over de brede trottoirs liepen, kruisten strak geklede zakenmannen, die soms een papier of map in de hand hielden maar bijna altijd een beker koffie, telkens ons pad. Het begon te regenen. We namen de Overground terug naar London Fields.

Toen kwamen we in dezelfde Overground te zitten waarin de huilende zakenman, waarvan ik een paar keer dacht dat het Joris Luyendijk was, maar vond hem daarvoor dan toch weer iets te fors, had plaats genomen. Hij was midden dertig en aan het bellen, zoals je dat van een zakenman verwacht. Ik grabbelde in mijn tas naar een potlood om iets waaraan ik dacht op te schrijven. De trein naderde juist een station, minderde vaart. Ik hoorde hoe de zakenman die steeds voor een moment op Joris Luyendijk leek en dan weer niet, met een prettige stem zei: ‘In about Twenty minutes I’ll be there.’ Toen stopte hij opeens met ademhalen. Ik hoorde het. Zoals het suizen in verwarmingsbuizen, dat je pas hoort als het stilvalt. De zakenman hield de mobiel tegen zijn oor gedrukt als kon hij hem nooit meer daarvan los krijgen, kneedde met ritmisch wrijvende hand de fronzen uit zijn voorhoofd terwijl aan hem een schokkende snik ontsnapte. Zijn gezicht was opgepropt van het huilen dat hij niet wilde laten gaan maar dat toch moest gebeuren. Niemand scheen het te merken, maar ik zag het.

We bereikten onze bestemming en liepen door het park van London Fields naar Broadway Market. Daar was het rustig. Er zat een vrouw in de etalage van de Syrische bakkerij. Ze zat op de grond aan een laag tafeltje waaronder ze haar benen gestoken had en rolde met een dunne stok geroutineerd het deeg tot een perfect dunne pizza. Onverstoorbare handelingen die door niemand leken te worden opgemerkt. Ze zat er elke dag en bleef geroutineerd het deeg uitrollen waarmee ze een toren van pizza’s bouwde. Ze keek nooit naar buiten. Ze zag niet dat ik naar haar keek. En ik dacht nog aan die huilende zakenman, of er nu iemand bij hem was, die begreep waarom hij huilde.

 

 


Inge Meijer is een pseudoniem, ze schrijft over dingen en boeken die ze leest.

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Inge Meijer: