Al direct bij het ter hand nemen van De aankondiging rijzen er vragen. Wat wordt er aangekondigd en wat is de relatie met de olifant die op de omslag staat afgebeeld? Er zit maar één ding op, het boek lezen. Dat is een heel plezierige en vooral interessante bezigheid. Er zijn 50 korte hoofdstukken en het verdient aanbeveling ze gedoseerd te lezen. Er is dan voldoende tijd om een en ander te laten bezinken en aanvullende informatie te verzamelen. Said El Haji doet verslag van het dagelijks leven in de voor-islamitische periode, de Jahiliyya, die veelal wordt aangemerkt als een tijd van onwetendheid en immoraliteit.
Aan de hand van de belevenissen van Sjaïba, de in Yatrib (het latere Medina) geboren jongeling, wordt de lezer ingewijd in de wereld van de zoon van de verkruimelaar Haasjim, de heer en gebieder van de vallei. Onder de hoede van zijn oom Moetalieb vertrekt Sjaïba naar Mekka waar hij rondzwerft in het gezelschap van zijn jeugdvriendin Hafsa. Na het overlijden van zijn oom neemt Sjaïba de naam Moetalieb aan. Hij zal later de grootvader van de profeet Mohammed zijn.
Om de lezer te helpen de familieverwikkelingen te kunnen blijven volgen is vóór in het boek een namenoverzicht opgenomen. Bepaald geen overbodige luxe want in het verdere verloop van het verhaal zal blijken dat Moetalieb meerdere malen trouwt en tenslotte de trotse vader zal worden van vele zonen en dochters. De woeste branding van de jeugd ebt weg op het strand van het huwelijk na de geboorte van de eerste zoon Harith. Echter na een nacht van vreugde en dronkenschap ter gelegenheid van een familiefeest, belandt Moetalieb in de sponde van een jonge maagd Fatima. Dit blijft niet zonder gevolgen, zij wordt zijn tweede vrouw.
Tijdens momenten van rust en zelfonderzoek droomt Moetalieb over een eerbiedwaardig heer die moet kiezen tussen twee vrouwen. Zijn echtgenote die hem aanvankelijk geen zonen kan schenken en de slavin aan wie het geluk van een vruchtbare schoot is toebedeeld en haar heer een zoon schenkt. De slavin weigert haar kind af te staan hetgeen grote spanningen te weeg brengt. Uiteindelijk wordt de slavin met haar zoon verbannen naar de woestijn. Tot drie keer toe droomt Moetalieb over de verbannen slavin en de verstoten zoon. Gemakkelijk zijn in deze dromen aartsvader Abraham en zijn vrouw Sara te herkennen, de slavin Hazjar heet in de christelijke traditie Hagar en haar zoon was Ismaël, van hem werd gezegd: ‘Smaël zal een wilde ezel van een mens zijn. Zijn hand zal tegen allen zijn en de hand van allen tegen hem’. De lezer zal zich hier ongetwijfeld afvragen in hoeverre deze profetie is uitgekomen.
Wanneer Moetalieb kennis maakt met Akiel, een in lompen gehulde vluchteling uit Yemen vat hij voor deze kleine bescheiden barbier een warme genegenheid op. Met Akiel bespreekt hij de ideeën van de Haniefen, een monotheïstische stroming onder de Arabische stammen. Zij zochten hun toevlucht, in tijden van afgoderij, tot de voor hen enige god, Allah.
In het laatste gedeelte van het boek gaat El Haji uitvoerig in op de veldtocht van de door de Negus van Abbesinië op pad gestuurde generaal Abraha, die met een groot aantal olifanten er op uit was om Mekka, met al haar heiligdommen, met de grond gelijk te maken. Geen van hun driehonderd goden schijnt de Mekkanen nog van de ondergang te kunnen redden. Als door een wonder wordt Abraha verjaagd door een geheimzinnige macht van miljoenen krijsende vogels. Het machtige leger wordt uiteen gedreven en vernietigd. Moetalieb ziet na al deze gebeurtenissen in dat de aanbidding van dode stenen alleen maar leidt tot een domme krachtmeting van domme instincten in handen van domme goden.
Saïd El Haji heeft getracht de gedachten, gevoelens en de vragen zoals die in een wereldgodsdienst als de Islam tot uitdrukking komen, voelbaar te maken. Er is duidelijk een behoefte om alle tegenstellingen te overstijgen. In ieder geval zal de nieuwsgierigheid van de lezer gewekt zijn en dit zal wellicht tot verdere oriëntatie leiden.