Er was een beroemde Amerikaanse auteur van wie ik nog nooit iets gelezen had, maar iedereen riep dat ik dat beslist moest doen. Daarom besloot ik om zijn meest geprezen werk aan te vragen bij een verre bibliotheek. Dat moest wel, want de bibliotheek in ons dorp richt zich voornamelijk op gezinnen met kleine kinderen en vertegenwoordigers van grote doelgroepen, dus is het doorgaans behelpen met het verzamelde werk van Nijntje en De Cock (met c-o-c-k) van Baantjer. Een paar dagen later kon ik het boek ophalen. De achterflap loog er niet om: ‘De favoriete auteur van andere auteurs’, ‘Een zuiver en diepzinnig hoogtepunt in het oeuvre van een van de grootste schrijvers die ik ken’, en ‘Als je maar één boek in je leven leest, laat het dan dit zijn’. Gretig begon ik te lezen.
Toen ik ongeveer een derde van het boek gelezen had, wist ik het al: ik vond er he-le-maal niets aan. Toen ik op de helft was, nog minder. Ik heb het boek teleurgesteld weggelegd en me afgevraagd waar het aan lag. Als iedereen zich over dit boek uitliet in halleluja-achtige superlatieven, mocht ik dan vertrouwen op mijn eigen oordeel? Ja, want hoe het ook uitviel, het was in ieder geval oprecht. Dat je de achterkant van een roman niet serieus kunt nemen, is me wel duidelijk: al die aanprijzingen, die lofzangen, die extatische litanieën, ze dienen alleen om het boek te slijten, maar vertellen niets over de werkelijke inhoud. En waar ik ronduit een hekel aan heb, zijn de citaten uit recensies van vooraanstaande kranten over eerdere boeken van de auteur, waar ik dus niets wijzer van word. Was ik jonger, dan had ik nog een ander boek van dezelfde schrijver gelezen, maar met heel veel boeken om nog te lezen en steeds minder tijd kreeg hij geen herkansing meer.
Iedereen vroeg me in de dagen daarna of ik het ook zo’n geweldig boek had gevonden. Bevestigend antwoorden zou het gemakkelijkst zijn, dat sloeg meteen de discussie dood en dan was ik overal vanaf. Maar ik vond het geen goed boek, laat staan geweldig, en liegen gaat me niet goed af. Dus zei ik nee, en dan werd er ogenblikkelijk een stap naar achteren gedaan: ik behoorde niet tot de ingewijden, maar tot de barbaren. Terwijl Remco Ekkers toch duidelijk zegt dat we kunst niet allemaal op dezelfde manier ervaren:
Kunst
Er liep een meisje
met een dooie hond
aan een riem door
het museum, zij sleepte
hem de trap af
langs de schilderijen
over zijn wollen poten
tilde hem soms op
streelde zijn oren.
Haar meedravende zus
besteedde niet de minste
aandacht aan de hond.
Geen achterflap, noch de aanbidding van gevestigde namen, of de angst om niet tot de club te mogen behoren, mag uitmaken wat je wilt lezen en wat niet. En laat niemand je ooit vertellen wat je mooi moet vinden. Dat maak je zelf uit. Klinkt De Cock en de geur van rottend hout soms niet intrigerend? Nou dan.
Gedicht Remco Ekkers uit: ‘Van muis tot minaret’, 1989
Poeziërecensent Hettie Marzak schrijft maandelijks een column voor Literair Nederland.