Vrienden van mij zagen onlangs in het National Theatre in Londen een voorstelling van Shakespeares Macbeth (begin mei live in enkele Nederlandse bioscopen te zien). Hierin was, mailden ze, ‘een hoop geschreeuw (…), zelfs een echte disco’ te horen en te zien geweest. Het komt me bekend voor, het hard-harder-hardst toneelspel en af en toe ook het luid-luider-luidst muziek maken. Toch zit daar vaak een pareltje tussen dat alles min of meer goed maakt.
Zoals laatst in het Amsterdamse Concertgebouw. Daar trad een pianokwartet op, drie Israëliërs en een Rus. Ze speelden onder meer het Pianokwartet opus 30 van Ernst Chausson, hard. Vooral hard, de klep van de vleugel wijd open. Dan, tegen het einde van het tweede deel, gebeurt het, Très calme. De primarius (aanvoerder) speelde drie dalende tonen, meer was het niet. Net voor de laatste noot hield hij even in, liet een Luftpause vallen. Dát deed het hem, want de kleine ‘secunde’ (interval tussen twee diatonisch opeenvolgende tonen en een toonbeeld van droefheid) werkt als een snik. Dat benadrukte op een prachtige, subtiele wijze het melancholieke karakter van het langzame deel. Het beklijfde. Ik weet: het is een foefje, maar als je het op het juiste moment op de juiste plaats toepast, mist het zijn uitwerking niet.
Het is als met verzamelbundels poëzie. Het kan natuurlijk niet dat alles wat daarin is opgenomen je aanspreekt, het zijn enkele gedichten, soms zelfs maar een enkele zin die je hart een sprongetje doen maken. Neem de bundel Alle gedichten tot dusver van Kees Ouwens (520 pagina’s) en de zin:
En de vonk valt waar de lamp wordt ontstoken
Ik kan er uren over nadenken. Of de verzamelbundel Altijd weer dit leven, van Pieter Boskma (376 pagina’s) met onder meer een royale keuze uit de mooie bundel Het zingende doek & De Geheime Gedichten, maar ook prachtige zinnen als:
knielen de wolken
die mij op het hoogste punt
brengen en daar achterlaten.
Hoeveel gedichten, zo niet zinnen, zal ik straks niet aantreffen in Man met hoed, de bundel gedichten uit 2005-2017 van Lieke Marsman (192 pagina’s, ze worden steeds dunner) die op mijn verlanglijstje staat?
Ik realiseer me dat de twee voorbeelden, van Ouwens en Boskma, met elkaar te maken hebben. Daarom zou ik willen concluderen dat het verdriet bij Chausson, de vreugde bij de gedichten en vooral de losse zinnen en fragmenten van Ouwens en Boskma elkaars keerzijde vormen. Sterker nog, dat ze allemaal – om met de filosoof Ben Schomakers in een recent boek Het begin van de melancholie te spreken – een mogelijke toegang verschaffen tot ‘wie de mens is.’Ook omdat ik geleerd heb nooit in algemene zin te zeggen ‘dát is mooi’ liever: ‘tot wie ík ben’.
Els van Swol leest alles wat los en vast zit en slaat als het even kan geen toneelvoorstelling van Shakespeare over. Zij bezoekt regelmatig het concertgebouw waar ze dan weer over schrijft in haar columns.