Niet alleen Europa is in crisis, ook met de filosofie is het al langer slecht gesteld. Sinds het begin van de twintigste eeuw is er zelfs sprake van een heuse scheuring tussen aan de ene kant de Angelsaksische of analytische filosofen en aan de andere kant de filosofen van het continent. De Noordzee en de Atlantische oceaan blijken onoverbrugbare hindernissen te vormen voor denkende wijsgeren.
Oorzaak van de scheuring binnen de filosofie is vooral het succes van de natuurwetenschap. In het prille begin van de Verlichting kon de filosoof nog geloven dat de wijsbegeerte een centrale rol speelde in het begrijpen van de wereld, de mens inbegrepen. Maar in de loop van de tijd bleek de wetenschap de filosofie helemaal niet nodig te hebben. Baanbrekende wetenschappelijke ontdekkingen werden gedaan zonder dat filosofen daar enige inbreng in hadden.
Maar er was in de achttiende eeuw ook onvrede en teleurstelling ontstaan over de beloftes die er van de wetenschap bijna een eeuw lang was uit gegaan. Een wetenschappelijk, mechanistisch wereldbeeld bleek ten koste te gaan van de plaats van God en niets fundamenteels te zeggen te hebben over de waarden en betekenis van het menselijke bestaan. De wereld raakte, in de woorden van Max Weber, door de wetenschap onttoverd.
Wat is de taak van de filosoof in een wereld die onttoverd is? Hebben de wetenschap en de filosofie elkaar wel iets te bieden? Analytische filosofen menen van wel, en houden zich dan ook voornamelijk bezig met wetenschapsfilosofie, kennis, logica en taalfilosofie. De filosofen van het continent menen dat de wezenlijke filosofische vragen buiten de wetenschap liggen en zoeken daarom vaak aansluiting bij kunst, andere culturen, in een poging, zo lijkt het, om iets van een betoverende wereld terug te vinden.
Net als in Europa zijn er in de filosofie mensen die de boel bij elkaar willen houden en interesse tonen in de opvattingen en belangen van de andere partij. En er zijn er die ervoor pleiten dat partijen zich achter de eigen kant van de scheidslijn terugtrekken om elkaar zo weinig mogelijk in de weg te zitten. Hen zou je radicaal kunnen noemen. Een voorbeeld van een radicaal in de filosofie is de dichter en denker Henk van der Waal. Van hem verscheen onlangs bij de Bezige Bij het boek Denken op de plaats rust.
Van der Waal laat er geen misverstand over bestaan; filosofen dienen zich niet bezig te houden met waarheid, kennis, wetenschap of logica. ‘Direkt mee ophouden,’ is zijn even duidelijk als radicaal advies. Voor Van der Waal is wijsbegeerte iets heel anders dan analytische filosofie. Het bestaat uit ‘inzicht krijgen in ons eigen bestaan en in de wereld om ons heen, maar ook contact kunnen krijgen met de diepte die ons uitmaakt.’
Van der Waals doel is ambitieus. Hij wil niets meer dan een nieuwe wijsbegeerte verkondigen die korte metten maakt met alle fouten begaan in het verleden. Het beloofde resultaat is niet alleen inzicht en troost voor de zoekende, maar zelfs geluk.
Want, zo schrijft Van der Waal, het is langzamerhand tijd dat de filosofie de belofte van inzicht en troost die ze met zich meedraagt, nu eens inlost. Het christendom is zo goed als onzichtbaar geworden, het kapitalisme houdt ons in zijn greep, de wetenschap staat op eigen benen en verveelt zich, en dan blijft, volgens van der Waal, alleen de filosofie nog over als toevluchtsoord voor hen die inzicht en troost zoeken.
Maar eerst moet de filosofie wel ernstig bij zichzelf te rade gaan voordat ze deze belangrijke rol op zich kan nemen. Om tot een betere filosofie te komen moeten we volgens Van der Waal onderscheid maken tussen drie zogenaamde ‘ervaringsbereiken’, die we strikt gescheiden dienen te houden: die van de waarheid, de aanspraak en het onbestemde. Het laatste bereik is voor Van der Waal het belangrijkste. Want met de waarheid moet de filosoof zich niet bezig houden: ‘Laat het aan de wetenschappers zelf over om met de waarheid te dealen. De waarheid is hun probleem.’
Belangrijker dan de waarheid is het ‘ervaringsbereik van de aanspraak’ dat kort gezegd gaat over de verhoudingen tussen mensen onderling, over politiek en gemeenschap. Maar voor Van der Waals filosofie is het derde ervaringsbereik, dat van het onbestemde, verreweg het belangrijkste. Het ‘verkent en onderhoudt de manier waarop de mens zich verhoudt tot zichzelf’. Het zelf ligt echter niet zo duidelijk vast en van der Waal kiest er dan ook voor het bereik ‘onbestemd’ te noemen. Het is al snel duidelijk dat bijna alles wat van werkelijke waarde is, kunst, liefde, mystiek allemaal te vangen is als betrekking hebbend op wat hier onbestemd genoemd wordt.
Van der Waal duwt het filosofische gaspedaal vervolgens flink in om zijn gedachten kracht bij te zetten. Heidegger, Bataille, Foucault, Levinas en vele anderen worden aangehaald en al dan niet kort besproken. Dat levert bij vlagen een bijna onnavolgbaar betoog op, althans wie de moeite neemt de details te volgen. Gelukkig herhaalt Van der Waal zich regelmatig en zijn de grote lijnen van zijn filosofie tamelijk goed te begrijpen. Van der Waal wisselt een populaire schrijfstijl af met zinnen die bol staan van een bijna onleesbaar filosofisch vakjargon. Een voorbeeld van het laatste is de volgende zin:
‘Als je een ander niet als een jij maar als een object benadert, stoot je dit jij uit de wederkerigheid, uit de een-op-een relatie die je met de ander op grond van zijn impliciete of expliciete aanspraak zou moeten onderhouden.’
Behalve dat een dergelijke zin lelijk is, is het ook verre van helder wat hier nu precies beweerd wordt. Voor een denker die ook dichter is (Van der Waal won als dichter de C. Buddinghprijs en de Ida Gerhardt poëzieprijs) mag je toch wel iets meer verwachten.
In het eerste deel van het boek wordt de geschiedenis van de wijsbegeerte behandeld, of althans dat gedeelte van de geschiedenis dat in het betoog van pas komt. Van der Waals gebruik van de geschiedenis is simpelweg demagogisch. Zijn beschrijvingen zijn gekleurd, bevooroordeeld en eigenlijk alleen te verteren voor iemand die het geheel met hem eens is. Lezers die niet of slecht bekend zijn met de geschiedenis van de filosofie kunnen dit deel dan ook maar beter overslaan. De geschiedenis wordt bovendien beschreven als de uitkomst van doelgerichte processen, waarbij religies en filosofische stromingen ook nog eens worden opgevoerd alsof het handelende personen zijn. Dat leidt tot zinnen als: ‘Toch zet het christendom niet zomaar de enorme status die de waarheid heeft, bij het oud vuil. Het haalt een andere truc uit’ en ‘de Verlichting die het beeld voor ogen tovert dat…’.
Aan Van der Waals Denken op de plaats rust ligt flink veel onvrede ten grondslag. Dat uit zich in een felle kritiek op een consumerende, twitterende, cynische en vooral lege maatschappij. Wetenschap en kapitalisme hebben de handen ineengeslagen om het gat op te vullen dat is achtergelaten door het nu bijna verdwenen christendom. De huidige mens is een paradoxaal; leeg, radeloos, besluiteloos en op zoek naar vertier en consumptie om de tegenstellingen die hem omringen maar niet te hoeven zien. Want ‘de wereld hangt van paradoxen aan elkaar’, vertelt Van der Waal ons en de meeste mensen gaan met dat gegeven om alsof er niets aan de hand is: ‘Een tegenstelling, misbruik, onrecht: o dan haal ik mijn schouders toch even op.’
Het is wel opmerkelijk dat Van der Waal de paradox opvoert als iets negatiefs. Juist de filosofische stromingen waar hij zich verwant mee voelt, bedienen zich regelmatig van de paradox. In Denken op de plaats rust zijn voor wie een beetje zijn best doet, honderden paradoxen te vinden. Het hele begrip van het ervaringsbereik van het onbestemde is één van de vele voorbeelden. Want hoe kan dit bereik nu scherp afgegrensd zijn van de andere bereiken als het onbestemd is? Trouwens het woord ervaringsbereik zou je zelf al een paradox kunnen noemen. Van der Waal zou dan ook de paradox eerder moeten omarmen dan het als de bron van de huidige leegte om hem heen te zien.
Maar het grootste bezwaar tegen Denken op de plaats rust is het gebrek aan twijfel waarmee het betoog gepresenteerd wordt. Van der Waal mag dan in de eerste bladzijden vragen om meedenkende lezers, hij snoert ze meteen ook de mond door te eisen dat ze ‘zich een moment kunnen beheersen en niet direct beginnen te mekkeren van dit klopt niet en dat klopt niet en wat die daar zegt, nou ik weet het niet hoor.’ Meer dan driehonderd bladzijden later is de lezer niet meer in staat om tegen te sputteren en is het enige wat hem rest een stille aanvaarding of een afwijzing met schuddend hoofd.
Van der Waal is uiteindelijk veel meer profeet dan hij filosoof is. Zijn denkbeelden zijn zo overduidelijk doordrenkt van een wijsgerige vorm van moralisme dat het aanwijzen van denkfouten en verkeerde aannames geen zin lijkt te hebben. Denken voor de lezer lijkt hier dan ook vooral te bestaan uit aannemen wat we voorgeschoteld krijgen.
Ronduit ergerniswekkend is de opvoering van stereotypen waar vervolgens kritisch op kan worden afgegeven, zoals de ‘sociale netwerk mens’ en de al genoemde ‘paradoxaal’. Stereotypen kunnen in eerste instantie overtuigende generalisaties zijn, maar in tweede instantie wil het nog al eens lastig blijken om individuen aan te wijzen die aan het generaliserende beeld voldoen. Ja, er zijn genoeg mensen die twitteren, SMSen, bellen en chatten en je zou hen voorbeelden kunnen noemen van de ‘sociale netwerk mens’. Maar wie van hen ‘weet dat hij zonder contact, zonder verbinding, zonder bereik volkomen onthand is en is overgeleverd aan angst’ zoals Van der Waal beweert?
De opvoering van een stereotype als de sociale netwerk mens lijkt dan ook eerder bedoeld voor lezers die geloven dat het gebruik van sociale media een vervlakking betekent en dat beeld bevestigd willen zien. Of de sociale netwerk mens in de strikte zin bestaat, doet er niet zoveel toe; zolang de afkeer maar een plaats kan krijgen.
Denken op de plaats rust moet de lege, oppervlakkige mens een vluchtplaats bieden uit een technologische, kapitalistische maatschappij. De zoekende moet leren zijn verhouding tot het onbestemde denkend vorm te geven. Dat is grofweg de boodschap. Maar Van der Waal verliest zichzelf in heuse stappenplannen om tot een beter, diepzinniger leven te komen. Zijn betoog doet bij vlagen dan ook wel heel erg denken aan wat je ‘zelf-help’ filosofie zou kunnen noemen. Het gevaar is dan ook dat de lezers die zijn gedachten met instemming lezen, de boodschap verwarren met esoterie en dat is uitdrukkelijk niet de bedoeling. Maar het opzoeken van de grens van de esoterie lijkt het resultaat van een bijna wanhopige zoektocht naar betovering in de wereld. Van der Waal meent in het onbestemde een plek van rust gevonden te hebben die nog vrij is van wetenschap, kennis, kapitalisme en technologie. Het is een plaats waar de zoekende mens een rustig denkend heenkomen kan zoeken. Vergeleken met het continent dat de filosofie eens was, is het bij Van der Waal gekrompen tot een ministaatje.
Wie de filosofie beziet moet toch vast stellen dat het zo slecht nog niet gaat met Europa.