Er staat een jongeman in een oranje hesje aarzelend met een motorzaag bij de haag op de scheidslijn van onze tuin. De motor ronkt, ik open de tuindeur, roep, ‘Hey, hallo!’ Hij hoort me niet. Ik loop naar hem toe. Hij trekt de gehoordempers van zijn hoofd. Hij weet niets van hagen die niet gesnoeid mogen. ‘Dat geeft niet’, zeg ik. Het dunne snorretje waarachter een slordig litteken zichtbaar is, trilt. Zijn strakgetrokken ogen kijken me aan alsof er een oppermacht spreekt. Ik denk koffie, zeg, ‘het geeft niet, ik begrijp het, rustig maar’, (nee, niet dat laatste), als heb ik te maken met een in het nauw gedreven hinde (ook jongens zijn hindes). Hij stapt achteruit. Ik zeg nog, ‘Bedankt! Zie hem weglopen. Heb ik nu iemand weggestuurd? Denk aan mijn moeder, voor wie het gewoon was stratenmakers, huisschilders koffie aan te bieden. Ook denk ik de wereld aardig te begrijpen, volg het sociale debat, lees de kranten. Toch heb ik me nog nooit zo onwetend gevoeld als na het lezen van de verhalen van een reiziger, een cultuurverbinder. Over gastvrijheid, waarvan ik alles dacht te weten.
In de hoofdstad van Albanië ziet de reiziger te midden van nieuwbouw op een eilandje in het midden van de rivier een traditioneel stenen huis. Waarom is dat blijven staan? Zijn gids vertelt over Albanese tradities. Dat je iedereen die aan jouw deur klopt binnenlaat. Ze te eten en een slaapplek geeft zolang ze willen blijven. In dat stenen huis woont een ouder echtpaar dat ooit hun zoon verloor, doodgeschoten door een jaloerse klasgenoot omdat hij zoende met het meisje dat hij ook begeerde. Na de moord klopte de jongen aan bij het huis, de ouders lieten hem binnen, gaven hem een maaltijd, een bed. Een andere traditie zegt dat je met je gasten mag doen wat je wil zodra ze één stap buiten de deur zetten. ‘De vader heeft zijn geweer klaarliggen. De jongen die hem zijn trots en geluk heeft ontnomen, intussen een volwassen man, verlaat het huis niet. Zo is het al jaren. En zolang de situatie niet verandert, blijft het huis daar staan.’
Waarna dit boek over vreemdelingen, oorlog, gastvrijheid, me niet meer loslaat. Waarin ‘vreemde in eigen stad’ een andere connotatie krijgt dan die van overlast door vluchtelingen ervaren. De weg teruggaan die de vluchteling gekomen is, dat is wat de reiziger doet.
Hij bezoekt een kerkhof in Tunis. Een man bij een vuurtje waarboven een koperen theepot hangt, vraagt naar zijn bedoelingen. De reiziger, ‘Mij interesseert de horizon die mensen meenemen naar Amsterdam. Ik denk dat ik ze niet goed kan ontvangen als ik die niet ken.’ De man wijst hem op een oudere dame, haar huishouden om haar heen uitgestald, stapels gevouwen wasgoed. Ze heeft vijf zoons. De moordenaar van Nice, Brahim Aouissaoui, was haar jongste, vertelt de man. Hij sprak hem wel eens, niks mis mee, tikje schichtig. Kocht zich een plek op een boot die het haalde naar Lampedusa. Daar kon hij niet blijven, met zijn laatste geld ging hij naar Frankrijk. Daar liep hij de kathedraal van Nice binnen, vermoorde de koster, twee biddende vrouwen. ‘Sindsdien doet zijn moeder niets anders dan kleren wassen en vouwen en koken voor haar jongens, die ze verbiedt een stap buiten het kerkhof te zetten. Ze mogen niet eens naar de zee kijken. Laat staan ernaartoe. Die mensen hebben geen horizon meer over.’
Het is een van de mooiste, wonderlijkste verhalen in deze bundel, die al mijn gepolderde ideeën over gastvrijheid onder water zetten. Dan heb ik het nog niet gehad over de jongen die model stond voor de omslag van het boek. Een geweldig mooi boek dat je opnieuw wilt lezen, om het zoekende, de fijnheid van het vertellen. Te achterhalen wat de werkelijkheid is, die steeds iets rechter in beeld te krijgen.
Gastvrijheid / Chris Keulemans / pag. 243 / Uitgeverij Jurgen Maas
Inge Meijer is een pseudoniem, leest de godganse dag, schrijft daarover.