Achter het station van Leiden werden R. en ik afgehaald voor een verjaardagsfeestje van een emeritus hoogleraar. Op de passagiersstoel zat een man met wit haar die ons scherp en glimlachend opnam, achter het stuur zijn vrouw. We reden Oegstgeest in, althans ik geloof dat het Oegstgeest was, want ik kwam eigenlijk nooit in deze omgeving. Het was ook donker, het regende licht. De ramen waren beslagen. De man op de passagiersstoel had wel zijn naam genoemd, maar ik had hem niet goed verstaan. Het was geen doorsneenaam. En hij week af van de naam van zijn echtgenote, die ik wel kende. Hij sprak op een enthousiaste en aanstekelijke manier, een beetje staccato, met humor, half naar ons omgedraaid, tot de auto werd ingeparkeerd en zij tegen ons alle drie zei dat we konden uitstappen. 

Uit de keuken van het appartement kwam de geur van kruidige tomatensoep. Op tafel dampte vers gebakken stokbrood. Naast de man met het witte haar wilde ik wel een avond soep lepelen, brood en Franse kazen eten, en praten, heel veel praten… en lachen, want daarin, dacht ik, was er verwantschap. Niet dat hij zo om mijn grappen moest lachen, ik durf wel te zeggen, integendeel. Vaak als ik in zijn spervuur aan woorden en vloeken – hij was ongegeneerd grof in zijn taal zonder dat het iets obsceens kreeg – een grapje inbracht, keek hij mij met een licht verbijsterde blik aan, viel even stil, om dan verder te vertellen. Over Frankrijk. Over geschiedenis. Over politiek. Over literatuur. En hoe hij sprak, wendbaar van het ene verhaal naar het andere, met een bulderende lach, hypnotiserend en vurig, dacht ik: het is dat Louis-Ferdinand Céline Frans is en jaren dood, maar anders zou hij spreken als deze man die ondertussen in een toastje beet, en verontschuldigend vertelde dat hij erg doof was. Vandaar die verbijstering in zijn ogen, soms.

Toen verstond ik alsnog zijn naam. ‘Heeft u De Reis vertaald?’ vroeg ik. Hij kreeg iets verlegens, iets van een jonge jongen, en antwoordde bevestigend. Emanuel (Mani) Kummer*, vertaler van Voyage au bout de la nuit van Céline. Hij won er in 1972 de Martinus Nijhoffprijs mee. Als er een boek is dat je de waanzin van oorlog binnensleurt, dan toch dit. Als er één schrijver is die mij met zijn stijl in trance brengt, dan hij. Als er één schrijver is die mij (en zo bleek in het gesprek, ook zijn vertaler) een meer dan ongemakkelijk gevoel geeft… hij! Antimilitarist na de Eerste -, antisemiet in de Tweede Wereldoorlog. Een getormenteerde man. Angstig, gek, geniaal, maar zo ontzettend fout.

Ik zat misselijk van opwinding en bewondering naast de vertaler. Kummer had zelf twee romans geschreven. ‘Het hadden er meer mogen zijn. Moeten zijn!… Je moet je minder door allerlei verplichtingen laten afleiden, doe wat je graag wilt doen. Dat heb ik nagelaten.’ Hij gaf me Afscheid in Meudon cadeau met een opdracht, die ook iets verlegens had: Ik hoop dat je ’t leuk vindt. Zeker, heel leuk! Maar vooral zijn levensles heb ik in mijn oren geknoopt.

 

*Emanuel Kummer overleed in 2016.


Eric de Rooij (1965) is schrijver, dichter en humanistisch geestelijk begeleider. In 2020 verscheen zijn debuutroman De wensvader bij uitgeverij kleine Uil. In zijn columns schrijft hij over boeken die iets voor hem betekend hebben.

 

 

Meer van Eric de Rooij: