Het leven is teer en tegenslag is alledaags in het Rusland van eind negentiende eeuw. Ja, sinds mijn vorig column ben ik blijven hangen bij de Russen. Na Tsjechov, las ik het ideale lockdown-boek: een deel uit de privé-domein reeks, getiteld Herinneringen, geschreven door de vrouw van Dostojevski, Anna Dostojevskaja. Het werd me door mijn moeder aangeraden, die het, zo blijkt uit het voorblad, las in 1976. Dat is lang geleden, al moet ik toegeven dat alles wat zich voor mijn geboorte afspeelt, onwerkelijk lang geleden lijkt. Anna schrijft over de laatste veertien jaar van Fjodor Dostojevski’s leven, de periode waarin ze met hem gehuwd was. In 1866 ontmoeten ze elkaar, als zij als jonge stenografe Dostojevski helpt met het schrijven van zijn boek De speler.
Door allerhande schulden moet hij dit boek in een maand af hebben, anders hangen hem nog meer schulden en verlies van auteursrechten boven het hoofd. Het lukt (!) en enkele maanden later trouwen ze. Anna’s herinneringen omvatten beschrijvingen van Dostojevski’s goklust, zijn epileptische aanvallen in bedompte kamers, twee gestorven kinderen, mensen die hem een poot willen uitdraaien, winters die de gezondheid ernstig verzwakken (omdat de pelsjas beleend moet worden), zomers die er zijn om te herstellen, de eindeloze stroom bezoekers die de huiselijke vrede en het werk verstoren, bedelend om gunsten, roebels en aandacht. Een dampende samowar staat altijd klaar. Woorden als ‘samowar’ en ‘pelsjas’ illustreren de voldoening die het geeft te lezen over een onbekende wereld: met enkele details moet je de rest van de tekening zelf maken. Toch blijft mijn aandacht vooral hangen bij een peer. Wanneer Anna en Fjodor elkaar nog maar net kennen, onthaalt hij, de grote schrijver en haar toekomstige man, haar op een peer. Dit detail heeft Anna vijftig jaar lang onthouden.
Ik stel me voor hoe Dostojevski eerder die dag zijn keukenmeid erop uit stuurde om precies die peren te kopen, voor zijn Anna, enzovoorts. Ik ken ze niet, mensen die hun geliefde het hof maken met een peer. En dat terwijl het helemaal niet zo eenvoudig is om een peer te laten groeien. Zo beland ik weer bij Kovrin, de held uit Tsjechovs verhaal De zwarte monnik. Het is april en in het holst van de nacht dwaalt hij door de boomgaard van zijn gastheer. Er branden meerdere vuurtjes van mest, stro en ander afval waardoor de hele boomgaard ondergedompeld is in rook, rook die de nachtvorst moet weghouden van de tere bloesem van appel, pruim en kers. Ook in onze tijd wordt bloesem bedreigd door vorst. Telers gebruiken inmiddels geen rook, maar water dat een beschermend huidje van ijs om de bloesem legt. Van zaadje naar vrucht is een lange weg en vorstschade is slechts één van de vele risico’s. De peer is feitelijk stof geworden zonlicht en menselijke inspanning, een prachtiger onthaal kan ik me eigenlijk niet indenken.
Mariken Heitman is bioloog en schrijver. In 2019 verscheen haar debuutroman De wateraap bij AtlasContact.