De heer Bepol, eigenaar van de scheepswerf zou beledigd zijn, maar hij was niet de man om dat te laten merken. Ik had het plan om langs het Damsterdiep te fietsen, tot ruim een eeuw geleden de verbinding tussen Groningen en de zee, maar na een paar kilometer ontdek ik dat ik langs het Eemskanaal fiets. En juist de aanleg van dat kanaal betekende voor Bepol het einde van zijn welvaart. Hij bleef nog wel leiding geven aan de werf, maar ‘…bij gebrek aan problemen kreeg hij steeds meer een filosofische inslag met een onbedwingbare neiging tot beeldspraak.’
Bepol is de hoofdfiguur in de roman De nieuwe man (2003) van Thomas Rosenboom. Ik herlas het in de omgeving waar het verhaal zich afspeelt. Het dorpje Wirdum, dichtbij Appingedam, was het doel van mijn fietstocht.
Een romanfiguur kan ‘in je systeem’ gaan zitten. Je beeldt je in hoe hij eruit ziet, hoe hij beweegt en praat. De stem van Bepol zal deftig klinken en even denk ik dat hij binnenkomt bij restaurant De Landman in Termunterzijl waar ik een visje eet. Goed gekleed, alleen de sandalen onder zijn pantalon – het woord ‘broek’ past niet bij Bepol – detoneren. De bediening behandelt hem met egards. Als hij gaat zitten kijk ik hem op de rug: hij draagt bretels. Precies zoals Bepol dit gezien moet hebben bij Niesten, de sterke zwijgende kracht op de werf: ‘… bretels, die tussen zijn schouderbladen bijeenkwamen zodat zijn broek van achter op één plaats, in het midden, omhooggetrokken werd.’
Pas via de brug over het Eemskanaal, ik heb zo’n tien kilometer omgefietst, nader ik Appingedam en kom weer thuis in het boek van Rosenboom. De rondvaartboot Damsterveer ligt achter de Nicolaikerk, mensen gaan aan boord en even verderop ligt café ‘De eerste aanleg.’ Hier zal Bepol een glas gedronken hebben voordat hij naar de bank en de notaris ging.
Hij hield van een sigaar. Op de hoek van de St. Annastraat en Dijkstraat lees ik onder de kap van een hoog huis ‘H. Martens, sigarenhandel’. Achter de gevel uit de tijd van de Jugendstil is er nu een Primera. ‘Koop uw staatslot,’ staat er op een bord. Bepol zou gedraald hebben bij zo’n aanbod. Rond 1920, de tijd waarin het verhaal zich afspeelt, ‘kelderden de vrachtprijzen, de schippers verdienden niets meer […] en als de kustvaart nog het hart van de scheepsvaart was, dan het hart van een dode.’
Ik loop wat rond, vind het trekpad langs het Damsterdiep aan de rand van een nieuwbouwwijk, een man maakt zijn bootje winterklaar en sopt met een schuursponsje de reling. Bepol zou zich geërgerd hebben aan dat kleine gedoe. Je moet groot denken. Maar verder dan dit inzicht kwam hij niet. Wat hij vooral deed was veel praten.
‘Door even snel te praten als de tijd praatte hij de klok tot stilstand, maar toen hij zweeg ging het tikken toch weer door.’
De lucht wordt donker, ik fiets richting Wirdum. In de crisistijd riep Bepol dat ‘recreatie de toekomst heeft’. Hij voegt de daad bij het woord, iets wat hij zelden doet, en laat in Wirdum ‘een openbaar bankje met uitzicht’ plaatsen. Het in gebruik nemen van het bankje was een officiële gebeurtenis met speeches en fanfare. ‘Het was een stoffige middag, maar de schetterende muziek haalde er een vochtig doekje over zodat hij nu weer klonk als een trompet.’
Als hommage aan Thomas Roosenboom werd er in 2004 bij Wirdum, aan het Damsterdiep, een bank geplaatst met uitzicht op de brug. Als je daarop staat zie je rechts een witte schuur, daarachter was de werf, is mij verteld.
De eerste druppels vallen, het rommelt in de verte. In mijn gedachten zie ik het bankje, een polonaise daar omheen, muzikanten spelen. De eerste lichtflits. Ik keer om. Laat de fictie maar de fictie blijven.
Een kwartier later zit ik weer in Appingedam, in café Hof van Daam. Door het raam aan de achterkant zie ik de hangende keukens aan de gevels. Buiten regent het. In het midden van de zaak ligt een tuba op de grond. Reizen is het toeval ontmoeten, ik moet gelijk aan de fanfare in Wirdum denken. Aan een tafeltje in de hoek zitten drie mannen. Ze hebben alle drie een snor die naar beneden hangt. Ik vermoed dat de mannen van het muziekkorps ook snorren droegen maar dan met de punten omhoog gekruld, het verschil tussen de jazz en de fanfare.
Ze praten over hun repertoire. De ene neuriet ta-ta-dam, ta-tá-dam, de ander zegt ‘dat ‘s I am blue’ en neuriet mee. ‘Billy Holiday, die durfde af te wijken,’ zegt de derde. Dan gaan ze staan. Even denk ik dat ze hier speciaal voor mij gekomen zijn, dat de tijd een spelletje met me speelt. Ze spelen. Baby be good.
Hans Muiderman reist graag langs de Wadden. Hij bezoekt niet alleen de eilanden maar ook de kustgebieden tot waar de zeeklei ophoudt en het hogere land begint. Zijn reizen gaan van de Kop van Noord-Holland tot het midden van Jutland in Denemarken. Hij reist niet in die volgorde maar ‘springt heen en weer’.
foto: Anneke van Kroonenburg