Recensie door Rein Swart
De legende van de heilige drinker dateert uit 1939. Het jaar dat er een einde kwam aan het leven van Joseph Roth. Hij stierf op 45-jarige leeftijd in armoede in Parijs aan de gevolgen van alcoholisme. Andreas Kartak, de hoofdpersoon van De legende van de heilige drinker heeft daar veel gelijkenis mee. Hij slaapt onder de bruggen en is verloederd, tot hij een heer tegenkomt die hem graag tweehonderd franc leent. Andreas zegt dat hij ondanks zijn berooide toestand een man van eer is en hem het geld zal terugbetalen. De heer antwoordt hem dat hij dan maar op een zondagochtend naar de kapel Sainte Marie de Batignolles moet gaan en het geld aan een priester in bewaring moet geven. Het komt toe aan de kleine heilige Thérèse van Lisieux, die hij vereert en die daar afgebeeld staat.
Het verhaal is als een droom waarin het Andreas steeds maar niet lukt om het geld te retourneren. Net als in een droom zijn alle gebeurtenissen reëel. ‘Want het was gewoon een wonder, en aan een wonder is niets verwonderlijk.’ Af en toe komt hij hier en daar aan geld, maar als puntje bij paaltje komt kan hij het niet teruggeven. Verschillende keren komt hij aan bij de kapel en omdat er dan nog een mis bezig is, bezoekt hij eerst weer een café waar hij zijn geld dan uitgeeft.
Andreas komt uit Silezië en heeft in de mijnen gewerkt. Hij zat in het gevang vanwege de moord op een man om een vrouw, Caroline, die hem roept als hij uit een kroeg vandaan komt. Ze brengen de nacht door in een hotelkamer, maar in de ochtend vertrekt Andreas omdat hij ziet dat ze oud geworden is. Onrust omgeeft hem net als de hoofdpersoon Ferdinand Bardamu in Reis naar het einde van de nacht van Celine.
Andreas ontmoet een oud-klasgenoot die een beroemd voetballer is geworden en hem een kostuum bezorgt en een hotelkamer tegenover de kamer van een mooi meisje, op wie hij zijn lusten botviert. Andreas kent weinig intimiteit. ‘En nadat ze de wezenlijke ervaring die man en vrouw vergund is zo lichtvaardig hadden verkwist, wisten ze niet meer wat ze met elkaar aan moesten.’ Ze gingen maar naar de bioscoop.
Af en toe dringt de visie van de schrijver door de uitspattingen van Andreas heen, vooral als hij teleurgesteld is dat er geen nieuwe wonderen gebeuren: ‘Want aan niets raken de mensen zo vlug gewend als aan wonderen, wanneer die hun één, twee, drie keer zijn overkomen. Ja, de aard van de mensen is zodanig dat ze zelfs kwaad worden als hun niet voortdurend alles te deel valt wat een toevallig en voorbijgaand lot hun beloofd lijkt te hebben. Zo zijn de mensen – en wat anders zouden we mogen verwachten van Andreas.’
De taal is eenvoudig. Zeer toegankelijk, soms op het kinderlijke af. Bijvoorbeeld als een andere heer hem een hotelkamer aanbiedt, waarin zich een geheimzinnige deur met een witte knop bevindt… ‘waarachter zich iets mysterieus, althans voor Andreas iets mysterieus, leek te verbergen.’
Het verhaal kent een fraaie afwisseling tussen de tekst, vertaald door Wilfred Oranje en de zwart-wit tekeningen van Bert Dekker, die sfeer toevoegen. De legende van de waterdrinker vormt een heerlijke appetizer tot het werk van Joseph Roth.