Ik ging naar Münster om de ijzeren kooien te zien. In mijn reistas de heruitgave van De beloofde stad van Luc Panhuysen. Een geweldig maar gewelddadig boek. Hoofden worden afgeslagen, geslachtsdelen afgekapt, lichamen ondersteboven aan galgen gehangen. Het bloed vloeide rijkelijk toentertijd – om het maar clichématig te zeggen. De beloofde stad is Münster. In het zestiende-eeuwse Europa ging je niet als toerist op reis om ergens Duitse Kuchen te proeven, waarop wij ons gedurende de treinreis vanuit Amsterdam verheugden. Je keek wel uit. Je ging op pad om je lot te verbeteren, om een droom na te jagen, een roeping. Hier: getuige zijn van de wederkomst van Christus. Münster was een decennium lang het Nieuwe Jeruzalem voor gelovigen op drift, bij Jan van Leiden, koning van de wederdopers.
Macht, verraad, jaloezie beklonken het lot van het Nieuwe Jeruzalem. Profeten donderden van hun voetstuk, vestigden een schrikbewind in plaats van een heilstaat. Münster viel na een lange belegering – er was gegronde angst dat de profetieën van de wederdopers tot onrust in de Nederlanden zouden leiden. De leiders werden opgepakt en gedood. Drie lijken, waaronder dat van Van Leiden, werden in kooien aan de toren van de Sint-Lambertuskerk gehangen, ter afschrikking. Bijna vijf eeuwen later hangen de drie kooien er nog steeds. Kijk maar omhoog, daar zijn ze. Ze trotseerden weer, wind en oorlog. De lijken zijn verdampt. Maakte ooit iemand de kooien schoon? Wie was dat? Een verhaal dringt zich op.
Een kleine eeuw na de val van het Nieuwe Jeruzalem arriveert in Münster de Nederlandse delegatie om met de Spanjaarden te onderhandelen over vrede. In Münster wordt officieel de Republiek der Verenigde Nederlanden internationaal erkend. Het zijn maar wat historische feiten, maar zij helpen mij de stad door de eeuwen heen te ervaren. Ik kijk naar de kooien alsof ik meeloop met de Nederlandse delegatie naar het Krameramtshaus, dat nu Haus der Niederlande heet, aan de Alter Steinweg. Voor hen was de ketterij van de wederdopers nog relatief verse geschiedenis. Wat dachten zij toen ze de kooien zagen? Met eenzelfde poging tot verbeelding loop ik over de Domplatz, waar Jan van Leiden zijn toespraken hield, recht sprak, bloed liet vloeien, zijn ‘veelwijverij’ proclameerde. Nu wacht bij het openbare toilet een gezette homo op aanspraak, hij kijkt naar mij, zoals hij naar alle mannen kijkt.
‘Kom,’ zegt R., als ik te lang rondhang op de Domplatz. ‘Ik lust wel koffie, en taart.’ We steken de weg over naar het Marktcafé. R. zwaait naar de jongen met het staartje. Zijn lach van herkenning. We zijn er al voor de vierde keer in twee dagen. Het Marktcafé is een fijne plek om rustig te lezen, ze hebben heerlijk ontbijt, taart – en de jongen met het staartje is een prima gastheer. Zie je de houten toonbank? Komt uit Parijs! Weet je wie er vaak aanzaten? Arthur Miller en Ernest Hemingway! Ik wrijf over de toonbank, aandachtig, zoals ik even daarvoor aandachtig op de Domplatz stond, en een half uur eerder, bij de Sint-Lambertuskerk, tuurde naar de drie kooien. Op vakanties hou ik wel van een scheut magisch denken, om me via boek en plek te verbeelden dichter te zijn bij wat eens was.
Eric de Rooij schrijft tweewekelijks een column voor Literair Nederland. Zijn debuutroman De wensvader (2020) en de roman Augustus (2022) verschenen uitgeverij kleine Uil.