Voor bezuinigende beleidsbepalers zijn degenen die zich op kosten van de overheid met kunst en cultuur bezig houden een makkelijk doelwit. Wat leveren die subsidies nu eigenlijk op? Kan het niet wat minder? Wat heb het voor nut? Op deze vragen hebben de culturele instellingen doorgaans geen antwoord dat eenvoudig in cijfers en staafdiagrammen uitgedrukt kan worden. En laten dat nu juist de wapens zijn waarmee de strijd gestreden wordt.
Maar wie aangevallen wordt verdedigt zich en wie zich echt bedreigd voelt, slaat om zich heen. Misschien is het daarom dat sommigen over kunst en cultuur beweren dat ze niet alleen waardevol maar zelfs onmisbaar zijn in de strijd tegen de oprukkende oppervlakkigheid. Kortom, cultuur is goed, en noodzakelijk voor een goede, algemene ontwikkeling, waarbij steeds vaker benadrukt wordt hoe gezond dit alles is. Kijk bijvoorbeeld eens naar Alain de Bottons School of Life dat niets minder wil dan door middel van kunst en cultuur een beter mens van u te maken. Of sla het boek de boekenapotheek eens open. Hierin worden met verdacht weinig ironie leesadviezen aan medische aandoeningen gekoppeld. Boeken zijn net medicijnen, is het idee. Maar, als boeken zo goed voor mensen zijn, dan kan dit toch niet gelden voor elk boek. Sterker nog, als sommige boeken daadwerkelijk goed zijn voor de gezondheid dan moet het ook mogelijk zijn om boeken te schrijven die slecht zijn voor de gezondheid. En welke boeken zijn dit dan, en wat gaan we er aan doen? …Maar hierover niet nu.
Wie zich geroepen voelt de kunsten te verdedigen tegen blinde cijferdrift moet zijn pijlen richten op de politici waarvan men vermoedt dat ze enkel in economische belangen geïnteresseerd zijn. Zo iemand is Rob Riemen, oprichter van het Nexus instituut, die meent dat Europa een ziel mist en zich blind staart op uitsluitend economische belangen. Voor hem is Cultuur (ik gebruik expres hoofdletters) de representant van het Schone, het Goede, het Diepe en het Universele.
Ook Willem Otterspeer is iemand die zich geroepen voelt op de bres te springen om kunst en cultuur, in de vorm van de geesteswetenschappen, de humaniora zoals hij ze noemt, te verdedigen. De strijd binnen de universiteit heeft zo zijn eigen dynamiek. Er zijn discussies over studentenaantallen, bezuinigingsdrift, concurrerende wetenschappers, de keuze tussen meer onderwijs ten koste van onderzoek, publicatiedruk, valorisatie (het direct bijdragen aan iets dat economisch nuttig wordt geacht) etc. Dat het anders moet op de Nederlandse universiteiten is een opvatting die steeds breder lijkt te worden gedragen. Zo is er het initiatief Science in Transition dat o.a. zoekt naar een andere waardering van wetenschap in de samenleving, en afgelopen zomer nog bezetten studenten en medewerkers van de UvA gebouwen van hun universiteit als protest tegen het zogenaamd ‘rendementsdenken’.
Ook Otterspeer vindt dat de universiteit aan een herijking toe is. Maar hij kiest een merkwaardige vijand in de strijd om… ja, om wat eigenlijk? Gaat het hier om erkenning, geld, aandacht? In elk geval, Otterspeer kiest niet de voorstanders van het rendementsdenken als vijand, maar de natuurwetenschap. Dat lijkt een strategische vergissing te zijn en na het lezen van zijn boekje Weg met de wetenschap, blijkt dat het dit ook echt is.
In een interview met De correspondent zegt Otterspeer dat hij dit boekje schreef uit ergernis over de natuurwetenschappen. Nu is ergernis zelden gebaseerd op iets wat zich met fraaie argumenten goed laat onderbouwen en ook hier is dit niet gelukt. Met ‘wetenschap’ bedoelt Otterspeer de natuurwetenschappen en hij geeft ze bijna achteloos de schuld van bijna alles dat mis is binnen de universiteit:
De politiek en haar populisme, getal en toepasbaarheid, het managers-syndroom en zijn voorliefde voor kwantificering zijn ook de universiteit binnengedrongen. En de poort waardoor zij naar binnen kwamen was de wetenschap.
Bij deze zin vraag je je af of Otterspeer het nu werkelijk meent, of alleen maar aan het provoceren is. Als het laatste het geval is dan ontgaat me wat hij nu eigenlijk wil bereiken. De bewering zelf is op het onzinnige af. Alsof iedere natuurwetenschapper instemt met meer managers, meer kwantificering of zelfs meer populisme. Sterker nog, de natuurwetenschap houdt zich helemaal niet bezig met voorgeschreven regels of wetten. Een natuurwet is niet iets waar men zich aan dient te houden. De voorliefde van managers voor meetbare resultaten heeft dan ook niets met natuurwetenschap te maken.
Otterspeer beargumenteert de bewering nauwelijks. De natuurwetenschap zou voortkomen uit een steeds verder toenemende rationalisering en dat leidt tot de geciteerde voorliefde voor kwantificering en managers. Hij bevindt zich hiermee op ijs dat niet alleen te glad maar ook te dun is. Het is niet al te moeilijk om toenemende rationalisering aan te wijzen voor een probleem van uw keuze.
Maar de opmerking over een ‘toenemende rationalisering’ is veelzeggender dan het misschien lijkt. Voor Otterspeer is natuurwetenschap iets dat bijna tegengesteld is aan de geesteswetenschappen. Tussen de twee bevindt zich in elk geval een grote kloof. Otterspeer haalt daarbij uitgebreid de lezing The two cultures and the scientific revolution van C.P. Snow aan. Snow was romanschrijver en chemicus, was bevriend met wetenschappers en ‘intellectuelen’ en merkte tot zijn verbazing dat de twee groepen niet tot nauwelijks met elkaar communiceerden of interesse voor elkaar hadden. Er was volgens Snow duidelijk sprake van twee culturen.
Het aardige van Snows lezing is dat hij de kloof niet alleen vaststelt maar ook betreurt. In zijn lezing denkt hij na over hoe de twee culturen weer met elkaar verbonden kunnen worden. Otterspeer citeert Snow met instemming maar lijkt ondertussen een heel andere kant op te gaan. In plaats van een brug te willen slaan tussen de twee culturen beargumenteert hij dat het verschil tussen geestes- en natuurwetenschappen fundamenteel is. Volgens hem zijn er twee radicaal verschillende manieren om naar de wereld en ons zelf te kijken. Het onderscheid zou terug gaan tot op de oude Grieken, en dan weet een lezer die zijn klassiekers kent, dat we hier op een fundament gestuit zijn.
Wie Otterspeers betoog leest, kan bijna niet anders dan concluderen dat de natuur- en geesteswetenschappen onverenigbaar zijn. De enige uitweg uit het dilemma is niet een samenkomst van de twee culturen maar een evenwicht, waarbij de een de ander niet teveel overheerst. Dat is ook de reden waarom Otterspeer roept dat de wetenschap weg moet: om te bereiken dat haar invloed vermindert en dat de geesteswetenschappen weer wat meer ruimte krijgen. Hij pleit vervolgens voor het belang van algemene vorming en de belangrijke rol die hij daarin voor de universiteit ziet weggelegd. Zij moet in haar opleidingen de nadruk leggen op ‘probleemoplossend vermogen’ en kenmerken stimuleren als risicobereidheid, flexibiliteit, zelfdiscipline, behoefte aan autonomie, aan complexiteit en nieuwe ervaringen. (blz. 61) Dat is allemaal goed en wel maar het blijft een raadsel waarom dit dan moet worden gerealiseerd zonder, of in ieder geval met minder ‘wetenschap’.
Het is moeilijk om te ontdekken wat Otterspeers belangrijke punt nu eigenlijk is. De natuurwetenschappen overheersen en de universiteit moet zijn rol als drager van culturele en algemene ontwikkeling weer terug krijgen. Daarbij prijst hij het Amerikaanse onderwijssysteem (waar wetenschap trouwens uiterst belangrijk wordt gevonden) en houdt een onduidelijk pleidooi voor een nieuwe universiteit, waarbij hij ook rollen ziet weg gelegd voor de krant en de politiek. Dat laatste lijkt een grapje maar is het niet. Science in Transition stelt juist vast dat het vertrouwen van het publiek in de wetenschap nog vele malen groter is dan die in de journalistiek en de politiek. Otterspeer lijkt zich daarmee aan verzakkende fundamenten te willen vasthouden. Het lijkt er op dat hij terug wil naar oude verheffingsidealen maar als dit zo is, dan volgt hij een bijna onnavolgbare omweg.
Weg met de wetenschap, verscheen in de zogenaamde reeks Horzels dat aanleiding moet geven tot debat. Maar juist als uitgangspunt voor een discussie schiet dit boekje te kort. Men moet eerst graven om te begrijpen wat Otterspeer nu eigenlijk wil.
In het gesprek met de Correspondent maakt Otterspeer de opmerking dat veel museumbezoekers niet meer weten dat de afgebeelde vrouw in het blauw Maria is. De kunst wordt met dat gebrek aan kennis niet meer op zijn waarde beoordeeld. Dat mag zo zijn, maar iets dergelijks kan men ook zeggen over het gebrek aan kennis over vogels, planten, insecten bij wandelaars. Iedere plantenliefhebber weet wat iemand mist die niets weet van de Nederlandse flora. En wie een idee wil krijgen van hoe wiskundige kennis je leven kan verrijken moet maar eens naar de filmpjes van Vi Hart kijken.
Otterspeer geeft nog meer voorbeelden van het belang van de humaniora: de geschiedenis van migrantenstromen in de 17e eeuw, en Rembrandts ontwikkeling naar aanleiding van de recente aankoop van de twee pendantportreten. Wat daarbij opvalt is dat het hier steeds om feitelijke kennis gaat, terwijl Otterspeer nu juist betoogt dat ‘zekere kennis’ het domein is van de natuurwetenschap, en dat de humaniora gaan over het onzekere. (Een uiterst ouderwets aandoende bewering overigens.) Men kan zich dan ook afvragen of het onderscheid tussen de twee vormen van wetenschap inderdaad zo fundamenteel is als Otterspoor betoogt.
Er is nog wel meer kritiek op de geesteswetenschappen mogelijk. Otterspeer klaagt dat zij, om voor volwaardig te worden aangezien, de natuurwetenschappen zijn gaan imiteren. Dat is in zekere zin juist, maar het zijn de geesteswetenschappen zelf die deze keuze lang geleden en bovendien herhaaldelijk hebben gemaakt. Denk bijvoorbeeld aan de wetenschappelijke pretentie van Marx of het toepassen van psychologische en economische theorieën bij de interpretatie van kunst en literatuur.
Men kan zich daarbij ook nog eens afvragen in hoeverre men met al dat academische gepraat en geschrijf over kunst en cultuur, nu ook iets wezenlijks bijdraagt aan onze algemene ontwikkeling. In veel gevallen heeft het geleid tot onleesbare studies die wel eens heel slecht voor de gezondheid zouden kunnen blijken te zijn.
1 reactie
In de Groene verscheen nog een sterk stuk over de onvrede binnen de Universiteiten: http://www.groene.nl/artikel/competente-rebellen