Verwarde geesten hebben baat bij goede literatuur. Liever geen therapeutische boeken of levenslessenliteratuur. Beter een oprechte stem die zichzelf niet spaart, zoals in het tweedelige ‘Faxen aan Ger’ van Nicolien Mizee, daar leer je wat van. Dikke boekwerken met ‘verslavend proza’ – vermeld de achterflap – wat gewoon waar is. Met het eerste deel De kennismaking kon ik al amper stoppen met lezen. Uit dit tweede boek De porseleinkast, kan ik niet meer wegblijven. Dus doe ik of ik niets anders te doen heb en lig een hele dag op bed met Mizee. Wat ook wel weer toepasselijk is, als je de wereld van Mizee een beetje kent. Lezen over iemand die nergens geschikt voor is, overal buiten valt en als ze ergens aan meedoet, bang is door de mand te vallen. Wie kent dat niet, roept het in mij. In De porseleinkast is de toon urgenter en dwingender dan in het eerste boek. Mizee stopt na vijf jaar les, met scenarioschrijven maar blijft faxen versturen aan haar docent.
Wat maakt het zo verslavend, vraag ik me af wanneer ik terugkom van het toilet en het boek weer naar me toetrek. De stukken in het tweede boek zijn diepgravender, onderzoekender. Dat onderzoekende boeit mateloos. Mizee schrijft om haar angsten te bestrijden. Vooral de angst om afgewezen te worden maakt haar het leven ondragelijk. Ze bekent in een fax, dat ze pas vrijuit heeft leren schrijven, ‘toen het een middel werd om Ger te veroveren’. Ze ontdekt dat als de echt belangrijke dingen een terzijde worden, ze binnen je bereik komen. Ger is ‘bereikbaar geworden. Nu het leven nog dat ze voor zich ziet en het maar niet wil worden. ‘de enige manier om het leven tot een terzijde te maken, was door je op God te richten.’
Haar eerste boek Voor God en de sociale dienst (2000) vindt zijn ontstaansgeschiedenis in deze faxen aan Ger.
Mizee schrijft zich met deze faxen – als waadt zij door aanzuigende moerasgronden – een weg naar haar schrijverschap. Haar mededelingen in de faxen worden naar het eind toe meer prozaverhalen. Over haar jeugd, dilemma’s die in de familiesfeer spelen en aandoenlijke beschrijvingen van haar vijfjarige nichtje Bio die (net als Mizee) in een volstrekt eigen wereld leeft.
Ze schrijft hoe ze als vijftienjarige gedichten van Vroman uit haar hoofd leert, hem een brief schrijft. Waarop Vroman terugschrijft, een gedicht aan haar opdraagt. Ze schreef hem nog twee keer en hij haar ook. Toen hield ze er opeens mee op. ‘Ik denk dat ik mezelf niet goed genoeg vond. Wat had ik nou te geven?’
Dezelfde onzekerheid uit haar jeugd, brengt haar in haar faxentijd nog tot wanhoop: ‘Ger, waarom ga je eigenlijk met me om? Wat heb ik je te bieden?’ Maar nu schrijft ze door. In die intens geschreven faxen die haar, tegen alle verwachtingen in, een uitweg boden.
Nu dacht ik zo dat iedereen die de zwaarte van de huidige tijd niet verdraagt, eens begint te schrijven naar een te bewonderen persoon, of anders dit boek gaat lezen.
Inge Meijer is een pseudoniem. Zij schrijft over boeken als steunpilaren en over ontdekkingen die zij doet in de marges van de literatuur.