Een roman schrijven over een jonge vrouw met een leven vol sex, drugs en rock &roll, die zich terugtrekt in een Boeddhistisch klooster. Kan dat? Wordt dat geen blijmoedige kitsch of goedkope tirade tegen het westerse materialisme? Niet noodzakelijk.
Universitair docent Tim Parks publiceerde in de afgelopen 20 jaar een stevige boekenplank aan romans, non-fictie (over zijn leven in Italië, of een seizoen van ‘zijn’ voetbalclub Verona, of over literatuur) en verwierf roem in twintig talen met zijn voorlaatste boek Leer ons stil te zitten. Daarin beschrijft hij hoe chronische pijn en plasproblemen dokters voor raadsels stellen, en hem ertoe brengen zijn heil te zoeken in Vipassana meditatie. Stil zitten en niks denken, zeg maar. Zijn scepsis is groot, maar zijn wanhoop is groter. En verdomd, het blijkt te werken. Die ervaring dwingt hem zijn (westerse) ideeën over de waarde die hij hechtte aan de taal en de geest te herzien, en na te denken over de spanning tussen lichaam en geest die inherent is aan het leven van een intellectuele boekenwurm. Zo zegt hij: ‘soms denk ik dat deze vreemde strijd tussen lichaam en geest met de taal begonnen is.’ Dat is nogal een drastische conclusie voor een schrijver.
Gedachten uitroeien
Met De dienares schreef Parks een ‘companion-novel’ bij Leer ons stil te zitten. De roman gaat deels over schrijven, en over de consequenties van zijn meditatie-inzichten voor de literatuur. Maar het gaat vooral over de Engelse Beth, een 21-jarige lead-zangeres van de band Pocus, die een klassiek rock&roll leven leidde met seks, drugs, drank en fastfood. Ze had een vaste relatie met Carl, de gitarist van de band – een keurige jongen die haar aanbad en die tot haar afgrijzen zo bij haar vader in de smaak valt dat hij in het familiebedrijf mag komen werken. Daarnaast deed ze het – tot in de bioscoopzaal aan toe – met de veel oudere Jonathan, een kunstschilder die haar niet bepaald aanbad, maar wel vereeuwigde op een schilderij. En dan was er nog de lesbische bassiste in de band, en de nachtelijke vreet- en zuippartijen na een geslaagd optreden: bier en byriani, joints en whisky. Op een gegeven moment gaat het mis. Tijdens een dronken nachtelijke zwemtocht in een stormachtige zee verdrinkt ze net niet, maar een vluchtige vriend raakt in coma en ze verliest haar baby. Beth vlucht weg uit het ziekenhuis en meldt zich aan de poort van het Dasgupta-instituut, ‘een prima plaats om je gedachten uit te roeien’, voor een tiendaagse meditatie-sessie. Geen sigaretten, drank of seks (mannen en vrouwen leven strikt gescheiden) en absoluut niet praten. Schrijven is verboden en de inwendige mens is veroordeeld tot rooibosthee en vegetarische maaltijden. De dag wordt gevuld met lezingen over de drie wijsheden, het achtvoudige pad, dhukka (lijden), annica (veranderlijkheid) en hoe daarmee om te gaan, en vooral met meditatiesessies: urenlang stil zitten, concentreren op de eigen ademhaling, denken aan niets. En dat doet iets met een mens. ‘Op een dag merkte ik dat ik niet meer rookte. Op een dag realiseerde ik me dat ik niet meer aan papa en mama en Jonathan en Carl en Zoe dacht. Ik dacht niet meer aan Pocus, dacht niet meer aan de toekomst. De Dasgupta-techniek werkt dus.’ Na tien dagen keren de meeste cursisten terug naar hun oude of nieuwe leven, maar Beth blijft. Na negen maanden is ze er nog steeds, en wordt ze bevorderd tot ‘dienares’. Ze is gegroeid in Dhamma (in ‘leven in het hier en nu’ en dus in de Bhoeddistische waarheid), en mag een deel van haar meditatiesessies inruilen voor nuttig werk ten behoeve van de nieuwe cursisten, van keukenwerk tot wc’s schoonmaken. In de keuken werken ook mannen en er mag zelfs gepraat worden; maar alleen om het goede en het nodige te zeggen. Roddelen of discussiëren zou een stap terug betekenen.
Pijn is een deur
Een goed deel van De dienares is gevuld met beschrijvingen van het gemediteer: de pijn, zowel lichamelijk als geestelijk (en dat hangt natuurlijk met elkaar samen) – door gedachten aan trauma’s uit het verleden, die zich iedere keer weer opdringen en waar je afstand van moet nemen. Stop, begin opnieuw, maak je leeg… enzovoorts. Uit de meditatieflarden ontstaat stukje bij beetje een beeld van wat er allemaal fout ging in Beths leven, van het liefdeloze huwelijk tussen haar ouders, de wens van haar vader om haar in het familiebedrijf op te nemen, en haar slordige leven in verzet daartegen. ‘Better of on my own’ is haar lijflied. Negen maanden navelstaren zijn blijkbaar niet genoeg om daarmee af te rekenen (Boeddhistischer gezegd: om die gevoelens te aanvaarden en los te laten). Beth ontspoort als boeddhistisch dienares. Ze flirt en zoent met mannelijke keukenhulp Ralph, rookt weer sigaretten en gaat op onderzoek uit in de mannenafdeling. In een kamer treft ze het dagboek aan van een in zijn leven vastgelopen uitgever, Geoff Hall: zijn huwelijk stelt niets meer voor, zijn bedrijf gaat failliet en zijn enig kind heeft nauwelijks een eigen leven, omdat ze door moederlief wordt klaargestoomd voor een danscarrière. Geoff heeft grote moeite met de meditatiediscipline. Hij klaagt over pijn en Beth kan het niet laten in zijn dagboek te noteren: Je pijn is een deur, ga er door. Ze verlaat de kamer voor hij weer terug is, maar later zal ze hem wel degelijk ontmoeten. Uiteindelijk verlaat Beth het Dasgupta-instituut, even later gevolgd door Geoff. Dat lijkt eerst nog uit de hand te lopen (met cafébezoek en zoenpartij), maar uiteindelijk levert hij haar netjes af bij haar moeder. Een soort naschrijft van de hand van Beth, 18 maanden later, maakt duidelijk dat alle navelstaarderij heeft geholpen. Ze studeert psychologie, heeft een ´heel leuk vriendje´ dat ze van plan is te dumpen voor hij haar dumpt, ze zingt weer en ze probeert een uur per dag te mediteren.
Lijden is verleidelijk
De dienares heeft iets paradoxaals. De essentie van Vipassana meditatie is het afstand nemen van je gevoelens van pijn, verlies en andere traumata. En ook van je vreugde en geluk. Je moet ze onder ogen zien, maar niet alsof ze van jezelf zijn. Dat is het tegenovergestelde van wat in romans – maar ook rocksongs en emotie-tv – aan de orde is: het intensiveren en inleefbaar maken van gevoelens, het forceren van een crisis, om het drama dat inherent is aan iedere mensenleven te verwerken. Het tragische, het dramatische en – als tegengif – het komische en ironische, die de bouw- en brandstof zijn van bijna alle moderne literatuur, daar moet je binnen de muren van het Dasgupta-instituut juist tegen vechten. En door alle leefregels bestaat de meditatiegemeenschap vooral uit zwijgende en in zichzelf gekeerde langs elkaar heen schuivende individuen. Interactie uitgesloten. Daarmee lijkt iedere oprechte poging om een roman te schrijven binnen de kaders van het Vipassanadenken gedoemd. Failliete uitgever Geoff komt in zijn dagboeken dan ook tot kritische inzichten over ‘zijn’ boeken: ‘Wat doen die verhalen anders dan pijn verheerlijken? Dat geldt voor alle romans die ik heb gepubliceerd, alle pretentieuze sagen waarvan ik hoopte dat ze het aangezicht van de Engelse literatuur zouden veranderen. Ze verheerlijken het lijden. Alleen een leven met lijden is aantrekkelijk. Dat is duidelijk. Te beginnen met Christus.’ En verderop mijmert hij over een meisje dat wegens een hysterische huilbui de meditatiezaal uit wordt gestuurd: ‘Ze heeft een verhaal te vertellen, een roman te schrijven. Weldra zal ze naar een uitgever rennen met haar typoscript. […] Dan kan haar lijden openbaar gemaakt worden en kan iedereen het in zijn handen houden, ervan proeven, het strelen, de bladzijden omslaan en zuchten, o wat een intense gevoelens, wat een helse dilemma’s, o hoe nobel is de menselijke ziel!’ En daar zit je dan, als lezer, met De dienares voor je neus….
De dienares is geslaagd als inleiding-in-romanvorm tot de Boeddhistische meditatiepraktijk. Het bevat geen klamme zweverigheid of pittoreske goeroes en al evenmin dweperige beschrijvingen van exotische oorden. Geen oriëntalistische kitsch dus. En het boek geeft wel degelijk een goed beeld van hoe het werkt en wat het met je doet. Maar een volwaardige roman is het niet: daarvoor verloopt het verhaal te lineair, terwijl alle passie wordt versnipperd en gesmoord in meditatie, afstand nemen, loslaten en volledig aandachtig linzen wassen. Daardoor ontstaat ook afstand tussen de lezer en Beth. Heel goed zegt de boeddhist, maar best jammer zegt de lezer. Een patstelling.