Op de jaarlijkse boekenmarkt loop ik een goede Vlaamse vriend tegen het lijf die net als ik een fervent boekenliefhebber is. Het verwondert me niet dat hij er al zo vroeg in de ochtend bij is. In zijn mooie taal vraagt hij of ik al wat gekocht heb. Ik laat hem het boek zien dat ik van de kraam pakte waarbij we staan te praten: een biografie van de Belgische dichter Jan van Nijlen (1884-1965), wiens bekende gedicht Bericht aan de reizigers het Centraal Station van Antwerpen siert. Mijn vriend zegt in zijn Vlaamse idioom: ‘Dat is ook toevallig, ik bén van Nijlen!’ Waar een Nederlander zou zeggen: ik kóm uit Groningen!
De kraamhouder heeft ons gesprek opgevangen en overduidelijk verkeerd geïnterpreteerd. Hij komt verheugd vanachter zijn boeken vandaan: ‘U bent Van Nijlen! U bent de dichter zelf! Wat geweldig om u te mogen ontmoeten!’
We zijn te zeer overrompeld om het misverstand meteen recht te zetten. Mijn vriend geeft de man automatisch een hand en mompelt verlegen iets onverstaanbaars, terwijl de boekenverkoper door blijft gaan met het verkondigen van het geluk dat hij de dichter Van Nijlen in levende lijve mag leren kennen. Nu is het te laat, mijn vriend kan niet meer terug: er ontstaat een gesprek waarbij hij gaandeweg als vanzelf verandert in de dichter. Ik leg de biografie voorzichtig terug op de kraam: de portretfoto op de voorkant lijkt niet op mijn vriend. Als je al zo lang dood bent, moet je wel veranderd zijn.
Eenmaal thuis zoek ik in mijn boekenkast naar de Verzamelde Gedichten van Van Nijlen: de bundel valt als vanzelf open bij een gedicht, waaruit blijkt dat Van Nijlen zijn werk zorgvuldig gescheiden hield van zijn dichterschap. Tegenover de plichtsgetrouwe ambtenaar – Van Nijlen was van 1919 tot aan zijn pensionering in 1949 ambtenaar bij het Ministerie van Justitie te Brussel – staat de dichter die zich uit de wereld had teruggetrokken en in zijn eigen schepping leefde.
‘’t Is Jan van Nijlen niet
die zijn gedichten schreef,
ik ben de dichter
van de verzen die hij schreef.
Ik was het die,
terwijl Van Nijlen sliep,
bij lente- en zomertijd
door bos en weide liep,
die kruiden zocht en bloemen
en praatte met de dieren,
en die, terwijl hij op een droog kantoor
zijn ziel en zaligheid verloor,
in zijn plaats naar de wolken keek.’
De dichter is een ander. Dus toch.
Hettie Marzak is poëzierecensente bij Literair Nederland en een groot lezer.