Culturele toe-eigening, maar dan anders

Op 11 april 1947 scheepte mijn moeder in Amsterdam in op het MS Oranje voor haar passage naar Indië. Van die reis deed zij verslag. Ze maakte er een verhaal van in de vorm van een dagboek. Dat verhaal zit keurig uitgetypt in een plakboek, verlucht met onderweg gemaakte foto’s, menukaarten en nog wat parafernalia die helpen bij het koesteren van eerste indrukken.
Dat verhaal over haar eerste zeereis schreef ze vooral voor zichzelf. Slechts weinigen zullen er weet van gehad hebben. Misschien liet ze het haar collega’s lezen: de andere Marva’s aan boord die net als zij onderweg waren naar Batavia dat twee jaar lang hun standplaats zou zijn. Of het thuisfront ooit kennis nam van haar wederwaardigheden aan boord en tijdens het passagieren…

Wanneer ik haar verhaal voor het eerst mocht lezen, weet ik niet meer. Ik weet nu wel dat ik toen nog niet oud, wijs en belezen genoeg was om te doorgronden wat er tussen de regels stond. Ik was me er ook nog niet van bewust hoe veel er van mijn moeder in dat verhaal zit. Ik weet alleen nog dat ik af en toe schrok van haar nogal boude uitspraken en ongenuanceerde opvattingen.
In plaats van mijn moeder vragen te stellen – in eerste instantie kwam dat niet in me op, daarna was het te laat om er nog op terug te komen – las ik me haar verleden in. Probeerde ik via de literatuur vat op mijn moeder te krijgen. Ook op de avontuurlijke moeder die ik nooit gekend heb.
Ik dacht dat de sleutel in Indië lag. Het Indië van Louis Couperus, Maria Dermoût en Hella Haasse, maar De stille kracht, Oeroeg en De tienduizend dingen brachten mij niet nader tot mijn moeder. Hun band met dat land was inniger. Zij waren er geworteld, mijn moeder was maar een passant.

Toen mijn moeder op 1 mei 1947 voet aan wal zette in Batavia was van een idyllisch Indië geen sprake meer. Tempo doeloe was voorgoed voorbij. Er braken andere tijden aan. Die geschiedenis werd bij ons thuis niet opgerakeld. Wat mijn moeder – en de man die mijn vader werd: ze ontmoette hem daar en trouwde ter plekke – in Indië moest, is een vraag die ik mezelf met enige regelmaat stel.
Ik kan het haar niet meer vragen, en troost mezelf met de gedachte dat zij hoe dan ook een ontwijkend antwoord zou hebben gegeven.

Indië is voor mij altijd het land van anderen gebleven. Ik ben er niet geboren en ook niet gemaakt, maar mijn ouders voelden zich er ooit thuis. Dat rechtvaardigt dat ik me via de literatuur nog altijd een pad naar hun verleden probeer te banen. En dat ik plaatjes kijk in Een passage naar Indië van Rudy Kousbroek in de hoop dat die over de woorden van mijn moeder schuiven.
Dat ik me tijdens al dat gelees af en toe het kleine zusje waan van Nathan Sid is een milde vorm van culturele toe-eigening die volgens mij geen kwaad kan.

 



Liliane Waanders komt wel eens ergens, ontmoet wel eens iemand en leest wel eens wat. Als dat met literatuur te maken heeft, schrijft ze er columns over.

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Liliane Waanders: