Mijn moeder had een hekel aan koken, zoals ze een hekel had aan alle huishoudelijke klussen die haar afhielden van het werken in haar bloementuin. Ze zette de pannen op het vuur en verdween dan neuriënd naar buiten om haar geliefde rozen te verzorgen. Tegen de tijd dat ze weer aan het eten dacht, waren de aardappels tot puree gekookt en de groenten grijs. De rozen in de tuin zagen er vele malen smakelijker uit dan de spruitjes die mijn moeder op tafel zette. Het familieverhaal gaat dan ook dat ik als kind een bijzonder mooie variant van mijn moeders trots, de Reine Victoria, opgegeten heb.
De afkeer van koken en huishoudelijk werk bleek erfelijk te zijn, al was het bij mij niet de tuin die mijn aandacht opeiste, dat deden de boeken. Ik ben dus niet culinair onderlegd en eet zelden buiten de deur. Daarom was ik benieuwd toen een vriendin me uitnodigde om voor de feestdagen te gaan dineren in een restaurant met één ster. Het was een prachtig en deftig etablissement; toen we binnenkwamen, werd ons bijna de weg versperd door een gigantische bos rode rozen op een tafeltje in de hal. We vertelden de kok dat hij naar eigen inzicht een maaltijd mocht samenstellen, waarbij we vertrouwden op zijn expertise.
Bij de eerste gang, een hapje op een lepel, kwam de eigenaar naar ons tafeltje en vertelde ons met een van eerbied trillende stem welke unieke spirituele ervaring ons te wachten stond. Nog voor hij uitgesproken was, had ik het hapje al op, wist ik veel. Het eten was lekker, maar bij elk volgend bord dat op tafel werd gezet, moesten we wachten tot de man als een hogepriester in een tempel weer kwam aangeschreden. Hij vouwde dan vroom zijn handen, boog zijn hoofd en vertelde op fluistertoon met welk gerecht wij gezegend werden – alsof we blind waren – met een ontzag alsof we getuige waren van de alchemistische bereiding van een eenhoorn, in plakjes opgediend in de Heilige Graal. Het was allemaal zo onecht, zo nep, zo vals als een bankbiljet van elf euro. Ik voelde een diepe verwantschap met Frans Pointl die een soortgelijke ervaring had gekend, getuige zijn gedicht:
‘Ako-diner 1990
er stonden een Rolls, een Bentley en een Porsche
een echtpaar stapte uit een Saab Turbo
ik stapte uit mijn strippenkaart
voor het eerst zat ik aan
aan een diner
dat viel verdraaid niet mee
een colonne obers bracht schalen binnen
waarop saumon fumé
daarna kreeg ik een bord
met iets roze-roods erop
dat leek op een jonge uit het nest
gevallen en gefrituurde reiger
ik vroeg iemand hoe dit heette
die meneer zei: zolang het niet
beweegt kunt u het rustig eten
het diner was beslist niet slecht
maar ik prefereer brood met omelet
aangezeten aan eigen aanrecht.’
Op weg naar buiten heb ik uit de vaas in de hal een handvol rozen meegegrist en die in mijn mond gepropt. Ze smaakten geruststellend echt.
Uit: Het Albanese wonderkind / Frans Pointl (1991)
Poeziërecensent Hettie Marzak schrijft maandelijks een column voor Literair Nederland.