Uit hoeveel Bruxelles bestaat Brussel?

Toen mijn ouders in 1958 de Wereldtentoonstelling in Brussel bezochten en onder de indruk waren van het Atomium, was Brussel niet langer de bruisende stad die door Jacques Brel bezongen werd. Aan dat onbekommerde Brussel kwam een einde door de Grote Oorlog. In Bruxelles geeft Brel een beeld van de stad in het Belle Époque, maar omdat hij het met de details niet zo nauw nam, zoeken mensen nu nog steeds tevergeefs naar het Place Sainte-Justine.
Terwijl meer dan 42 miljoen mensen op de Heizel tijdens Expo 58 vrijheid en vooruitgang vierden, ging in de stad het dagelijks leven gewoon door. Daar werden dromen van een kleiner kaliber gekoesterd.
Dat was allemaal ver voor de tijd dat Brussel het bestuurlijk centrum van de Europese Unie werd, en lang nadat Boorman er de boel bedonderde.

Ik meed Brussel een hele tijd vanwege het Frans dat er de voertaal zou zijn. In de praktijk bleek dat mee te vallen. En bleek ik het Frans, in elk geval passief, bovendien beter te beheersen dan ik dacht.
Ik leerde de stad echt kennen in de slipstream van iemand die er dagelijks voor haar werk moest zijn. Daardoor kwam ik op plekken die voor de gemiddelde bezoeker niet voor de hand liggen. Ik liet me leiden, me op dat moment niet realiserend dat ik de meeste plekken daardoor nooit meer terug zou kunnen vinden. Tevergeefs zocht ik een volgende keer dan ook naar die leuke salon de thé gedreven door twee Griekse broers, waarvan er één eigenlijk vioolbouwer was.

Later leerde ik ook dat andere Brussel kennen. Het Brussel waar de scepter over Europa gezwaaid wordt. Eén keer woonde ik er een commissievergadering bij. Tenenkrommend was het wat ik in verschillende talen door de dames en heren volksvertegenwoordigers hoorde beweren over een onderwerp waar ik niet geheel toevallig nogal wat vanaf weet. Het was voor ingewijden duidelijk dat zij zich zeer eenzijdig hadden laten ‘informeren’. Lobbyen loont.

Vier weken, dat leek de Oostenrijkse schrijver Robert Menasse rijkelijk lang om de mores van dat ‘Brussel’ te doorgronden. Toen hij de stad na vier jaar verliet, had hij genoeg materiaal voor een essay – De Europese koerier: de woede van de burger en de vrede van Europa – waarin hij pleit voor een postnationaal Europa, en een roman – De hoofdstad (die titel slaat niet op Brussel)die duidelijk maakt dat het niet eenvoudig is de crisis waarin ‘Europa’ verkeert te bezweren. Het ‘nooit meer’ van na die andere grote oorlog, is uitgewerkt. Niet verstandig dus om het Big Jubilee Project dat het imago van de Europese Commissie moet oppoetsen aan dat thema op te hangen.

In weer een ander Brussel opereerde in het interbellum Boorman, Elsschots opportunistische uitgever van het Wereldtijdschrift. Een tijdschrift zonder abonnees, maar met een hoge oplage. Boorman kan lijmen als de beste en draait menig middenstander met zijn mooie praatjes en instant artikelen een poot uit. Hij verplicht zijn totaal overrompelde klanten tot het afnemen van het schriftelijk overeengekomen aantal exemplaren. Fake News was het Wereldtijdschrift net niet, laten we het maar op een sterk staaltje bedrijfsjournalistiek houden.

 

Voor de gelegenheid (her)las ik:

De hoed van tante Jeannot – Erik De Kuyper
Lijmen
– Willem Elsschot
Het been – Willem Elsschot
De hoofdstad – Robert Menasse (vertaling: Paul Beers)

En ik luisterde voor de zoveelste keer naar:
Bruxelles – Jacques Brel

 



Liliane Waanders komt wel eens ergens, ontmoet wel eens iemand en leest wel eens wat. Als dat met literatuur te maken heeft, schrijft ze er columns over.

 

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Liliane Waanders: