H.J.A. Hofland (1927 – 2016) beschrijft het naoorlogse Rotterdam in het nawoord van zijn roman Het diepste punt van Nederland (1993) als een stad die door drie kaalslagen getekend wordt: het bombardement, de oorlog en de niet-wederopbouw. En hoewel
‘Geen mens kan zeggen in hoeverre het opgroeien in een bepaalde stad, welke dan ook, bepalend is voor iemands leven en vervolgens, de kijk op zijn leven’,
weet Hofland zeker dat die drie ervaringen sporen nagelaten hebben bij hem en degenen die net als hij het vooroorlogse Rotterdam nog gekend hebben.
Terwijl Rotterdam voor veel mensen het toonbeeld van wederopbouw is – dankt de stad daar niet de bijnaam ‘Manhattan aan de Maas’ aan – herinneren de Rotterdammers die de dertien minuten durende bommenregen meemaakten zich vooral dat het centrum voordat de mouwen opgestroopt werden en het bouwen daadwerkelijk begon jarenlang braakliggend terrein bleef.
Ze maakten niet veel woorden vuil aan hun ongenoegen. Het leven ging door, en er moest ook gewerkt worden. ‘Geen woorden, maar daden’ heeft niet alleen betrekking op Feyenoord 1.
Sinds ik in Rotterdam woon – en dat is inmiddels een jaar of drie – vraag ik me af of er een relatie is tussen dat werken en die wederopbouw en het feit dat literatuur in Rotterdam een ondergeschoven kindje is.
Er vinden weliswaar op gezette tijden festivals plaats, maar een literaire infrastructuur waar je het hele jaar wat aan hebt ontbreekt.
Rotterdam heeft een universiteit, maar geen letterenfaculteit. De uitgeverijen die er gevestigd zijn, zijn klein en spelen landelijk nauwelijks een rol van betekenis. Het aantal ‘betere boekhandels’ is op de vingers van anderhalve hand te tellen. Dat is mager voor een stad met 641.326 inwoners, die zich nadrukkelijk als wereld(haven)stad profileert.
Literatuur mag in de stad van de arbeid die Rotterdam klaarblijkelijk is – zoveel is mij inmiddels wel duidelijk – bestuurlijk en politiek geen hoge prioriteit hebben, de stad telt de nodige toonaangevende schrijvers, dichters en essayisten. Hardcore Rotterdammers – Deelder, Sleutelaar, Vaandrager, Waskowsky – die heel direct en onopgesmukt opschrijven wat ze te zeggen hebben.
Maar er zijn ook auteurs van Rotterdamse origine die zich lyrischer uitlaten. Tel daarbij de schrijvers op die om hen moverende redenen voor Rotterdam kozen en zij die de stad verlieten zonder hun afkomst te verloochenen, en het is duidelijk: (de) Rotterdamse literatuur is veelstemmig, en meertalig bovendien. Er worden in Rotterdam minstens 168 talen gesproken, en in al die talen wordt geschreven, gedicht en van alles geprobeerd.
Niet iedere Rotterdamse auteur schrijft even letterlijk over de stad aan de Oude Maas als Henk Hofland die in Het diepste punt van Nederland zijn personage Arnold Boekestein laat dromen over een modern Rotterdam dat uit de as herrijst (en vervolgens bedrogen uit laat komen), maar ontkennen dat er Rotterdam in gedichten, verhalen, romans en essays sluipt, heeft geen zin. Dat het verbeelde Rotterdam evenveel facetten heeft als het koor van schrijvers stemmen spreekt voor zich. Hét Rotterdam bestaat niet.
Voor de gelegenheid (her)las ik
Stille grond – Sanneke van Hassel
Het diepste punt van Nederland – H.J.A. Hofland
Een vlaag van troost – Nelleke Noordervliet
De Ramblers gaan uit vissen – Cornelis Bastiaan Vaandrager
Verzamelde gedichten – Riekus Waskowsky