Zondagnacht was het min vier graden. Ik werd er telkens even wakker van, voelde dan aan mijn neus, die als een thermometer de omgevingstemperatuur opnam, en tjee, wat was die koud. Waarna ik onder het dekbed kroop, mijn neus in een holletje van duim en wijsvinger warmde, verder sliep. ’s Morgens waren bomen, struiken, de auto’s in de straat met een laagje rijp bedekt. Tijd voor mijn rode, knielange trui, dacht ik. De dikste die ik ooit kocht, het minst gedragen. Ik zocht in elke kast. Dingen die je niet vaak gebruikt of nodig hebt, raken ergens achterop, tot ze op onverklaarbare wijze verdwenen zijn. Net zoals mensen uit je leven verdwijnen, al zitten ze nog zo goed geborgen in je geheugen. Pas als ze gestorven zijn, komen ze tevoorschijn, als toegift. De laatste tijd lees ik met meer dan gewone belangstelling over familie. Over broers die anders zijn, onbegrijpelijk onhandig zijn.
Charlotte Mutsaers schreef na de dood van haar broer de roman Harnas van hansaplast. Ze heeft haar broer jaren niet gezien als ze hoort dat hij dood gevonden is, in bed, onder ontluisterende omstandigheden. Ze schrijft dat ze woest wordt als ze aan haar broer denkt, ‘Die bij de geringste tegenwerking een driftbui kreeg, in katzwijm viel of dreigde met zelfmoord. Rotzak die je was, rot op. Waarom zou ik me voor zo’n Kleingeist uit gaan sloven; ik houd toch van grandeur?’ Maar dan smelt ze, denkt, ‘godverdegodver, kon hij het ook helpen?’
In Big Brother van Lionel Shriver leidt de broer van Pandora een onverantwoord leven. In de jaren dat ze elkaar niet zagen, is hij ongelofelijk dik geworden, en dakloos. Ze neemt hem voor een verblijf van een maand in haar gezin op. Kostbare meubels en haar huwelijk sneuvelen onder zijn gewicht. Pandora trekt met haar broer in een motel om hem 80 kilo te laten afvallen. Voor dit boek stond Shrivers eigen broer model nadat ze hem een keer met kerst bij haar ouders trof, kwaad werd om zijn door overeten verknalde leven.
Esther Gerritsen schreef over een broer en zus die geen contact meer met elkaar hadden, tot hij belt om te zeggen dat zijn been geamputeerd moet worden, door verwaarloosde diabetes. Woest is ze, dat hij het zover heeft laten komen. Toch laat ze alles uit haar handen vallen om bij hem te zijn. Maar het mooiste wat ik las over broers en zussen is het geweldige boek Opgebouwd uit hetzelfde, Broers en zusters in de literatuur van Jan Fontijn. Hoewel het uitgangspunt de zusterrelatie is (Fontijn had er zes), biedt het boek nieuwe zienswijzen. Zoals, ‘Een kind registreert al vroeg wat er thuis aan de hand is (…). Een goede ouder speelt daarop in. Gebeurt dat niet dan is de beer los. De relatie tussen broer en zuster is broos. Er hoeft maar iets te gebeuren of zij gaat kapot.’ Zo simpel is het, de broosheid en de beer. Nu verder.
Inge Meijer is een pseudoniem, blijft nog steeds thuis, wast haar mondkapjes.