De brieven van Frans Kellendonk.
Dit jaar las ik twee brievenbundels die allebei een verpletterende indruk maakten: The Habit of Being (1979) van de Amerikaanse schrijfster Flannery O’Connor en de brieven van Kellendonk. Ik lees hun brieven en ik ga van deze personen houden. Beide bundels staan vol met mijn potloodstreepjes. Zoals bij deze passage waar Kellendonk een verklaring geeft voor ‘het dikke gedoe van schrijvers’: ‘Je kent toch dat gevoel wel, als je bijvoorbeeld een brief terugziet die je tien jaar geleden aan iemand hebt geschreven, hoe je dan van binnen hol kunt worden van schaamte – terwijl het toch een nette, misschien zelfs amusante brief is. Iemand die een boek heeft gepubliceerd dat iedereen kan lezen heeft dat honderd keer erger; want hij vergeet dat hij de enige is die weet hoezeer hij zijn ziel in dat boek heeft blootgelegd.’ Nu verder met het Verzameld Werk van Kellendonk – ik ben heel benieuwd naar zijn essays.
Hotel de Grote L van Sjoerd Kuyper.
Kuyper ontving in 2012 de Theo Thijssen-prijs voor zijn oeuvre (dat bestaat uit meer dan vijftig jeugdboeken, waaronder Het zakmes en die heerlijke verhalen over de kleuter Robin). In dit boek is de dertienjarige Kos aan het woord in zijn dagboek, of eigenlijk ‘dagbandrecorder’, over wat hem in de maand mei is overkomen. Het begint op een perfecte dag, 12 mei: ‘Zo’n dag was het: om grote plannen uit te voeren. Om kampioen te worden. Om verliefd te worden. Om je naam met een spuitbus op de maan te zetten.’ Daarna volgt de ontroerende, spannende en grappige coming-of-age-ontwikkeling van deze ‘stotteraar in de liefde.’
Voor altijd voor het laatst van Tjitske Jansen.
De gedichten uit Het moest maar eens gaan sneeuwen (2003) en Koerikoeloem (2007) komen in de buurt van proza. Het proza in deze bundel is altijd poëtisch. Poëzie of proza: misschien is er bij Jansen weinig verschil, behalve dan dat je nu méér bladzijden mag genieten van al die observaties, gedachtes en herinneringen. ‘Een combinatie van precies zijn en weglaten. Daar ging het om,’ concludeert zij in een van de stukjes. En dat is precies wat zij in deze bundel doet.
De halfbroer van Nicolien Mizee.
Ik moet bekennen dat dit het eerste boek van Mizee is dat ik heb gelezen. Wat een fantastische schrijfster: een eigen stijl, een eigen stem en heel grappig. ‘Elsschottiaans’ noemde uitgever en Elsschot-biograaf Vic van de Reijt het verhaal van deze ‘stijlkunstenaar.’ Tot mijn verbazing zijn haar eerdere boeken niet te verkrijgen. Gelukkig kon ik haar debuut Voor God en de Sociale Dienst (2000) van een vriend lenen – ook al zo geweldig.
Lodewijk Brunt schreef voor Literair Nederland een recensie.
Mene Tekel van Nescio met tekeningen van Joost Swarte. U heeft natuurlijk het volledige oeuvre van Nescio in huis, maar misschien nog niet in deze prachtig vormgegeven uitgave. Het leek mij altijd onmogelijk en vooral onnodig om de woorden van Nescio van illustraties te voorzien – volkomen onterecht, toont Swarte aan. Goede reden om weer de sfeerschetsen van Nescio te lezen, zoals zijn herinnering ‘Pleziertrein’ met ‘de zoete en pijnlijke en onbegrepen weemoed, dat ’t voorbij was en dat Donderdag de 30ste Juli 1896 nooit meer komen zou.’ Mene Tekel werd gerecenseerd voor Literair Nederland.