Een stukje schrijven kan opeens a hell of a job zijn. Ik heb niet te klagen, maar schrijvers die wekelijks meerdere stukjes schrijven, met een deadline, zullen dit beamen. De kronkels in je hoofd, de beelden op je netvlies omzetten in woorden die het moeten doen. Hoe dichter de deadline nadert, hoe minder de schrijver zichzelf is. De blik vertroebelt, er wordt naar buiten gekeken maar niets gezien, de geest is traag, verworden tot een marshmallow-achtige substantie waarin wordt gedregd naar iets zinnigs. De onrust dwingt tot lopen, van beneden naar boven, raam open, raam dicht. Er worden boeken uit de kast getrokken, naar een passende pen gezocht die dit stukje kan helpen schrijven. Deuren worden open en dicht gedaan op zoek naar bruikbare gedachten. Voor ik het weet sta ik stapels was te vouwen, of het gasfornuis te poetsen.

Remco Campert schreef tot zijn achtentachtigste wekelijks stukjes voor de krant, toen stopte hij daarmee. Deze week werd hij negentig en bleek het schrijven niet te kunnen laten. In een interview met de schrijver door Mirjam van Hengel, zijn biografe, merkte Van Hengel op dat hij veel zwijgt in interviews. Er bestaan interviews waarin hij niets zegt, enkel kucht of zijn typische Campert lachje grinnikt. Toch waagde zij het erop, interviewde hem. De reactie van Campert was: ‘Jij weet alles al’. Twee jaar lang had ze hem gesproken over zijn leven, alles staat in de biografie Een knipperend ogenblik.
De dag na zijn verjaardag stond er een verse CaMu-column op de voorpagina van de Volkskrant, (een traktatie als was het een stukje taart). Campert schrijft in amper 220 woorden over het ouder worden, hoe je de negentig haalt. Zijn remedie is eenvoudig: gewoon doorgaan met leven. Als ik het lees besef ik hoe deze stukje gemist worden. Ik trek de bundeling  CaMu-column 2001, Het jaaroverzicht uit de kast en lees een CaMu over een deadline. Hoe de schrijver zich verliest in niet ter zake doende handelingen:

‘Ik sta op en zet koffie. Dat doe ik vele malen. Omdat ik van mezelf niet naar buiten mag, kijk ik naar buiten, maar zie eigenlijk niets. Ik blader de krant door zonder hem te lezen. Ik voel me een kind dat voor straf naar zijn kamertje is gestuurd.
Soms levert het verhaal waar ik zo zenuwachtig aan werk bijproducten op. Daar ontsnap ik dan even in. Ik maak aantekeningen voor een film, voor en toneelstuk, producten die in de toekomst nieuwe deadlines zullen veroorzaken. Of er doemt een gedichtje in me op. Dat is nog het meest bevrijdende, want poëzie heeft geen deadline.
Gericht op mijn gezicht / priemen bundeltjes licht / zich heen door de blaadjes / van de boom / waaronder ik / ongelofelijk lichtzinnig / tijd door te brengen lig.’
Het mag duidelijk zijn dat Camperts afleidende bezigheden meer opleveren dan een stapel was wegvouwen of het fornuis poetsen.

 

 


Inge Meijer is een pseudoniem, ze leest de godganse dag en heeft een NS-kortingskaart.

 

 

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Inge Meijer: